Fragment
Noodweer:
De herberg bij het postkoetshuis was de enige plek die bescherming bood tegen de ziedende storm die buiten over de velden raasde. De herbergier genoot zichtbaar van het fortuin wat hem door de storm in zijn schoot werd geworpen. Nergens was meer een slaapplekje te vinden. Zelfs niet in de keukenkast of onder de drinktafels. Het vuur in de haard brandde fel om de kou te verdrijven. Een enorme knal, direct gevolgd door het huilen van kinderen en een gil van een vrouw. Een heer in dure en vooral dampige kleren uitte het luid: ‘waarom wil God ons zo treffen met dit afgrijselijke noodweer?!’ Weer een knal en een bliksemschicht, nu wel heel erg dichtbij. Een priester stond op en maakte een bezwerend handgebaar. ‘Er zal ons niets gebeuren, want God zal niet toestaan dat hier ook maar één haar op het hoofd van een ware gelovige wordt gekrenkt.’ Her en der klonk een zucht van opluchting, omdat de man van God geruststellende woorden had gesproken. Een predikant ging staan en lachte de priester spottend uit: ‘Zoals iedereen weet gaan de Paapse gelovigen als eerste naar het vagevuur! God zal alleen de echte Christenen redden van dit helse weer.’ Er begon onrust te ontstaan in de herberg tussen de gereformeerden en de katholieke gelovigen, want dit was geen goed nieuws: of de katholieken, of de gereformeerden zouden gewond raken of zelfs de dood kunnen vinden in dit jammerlijke noodweer. KABOEMMM! Een blikseminslag. Versplinterend hout en gegil, maar nu doen ook de mannen mee. Paniek dreigt te ontstaan en de herbergier is bang dat iedereen vlucht zonder te betalen. Hij springt op een stoel en roept om kalmte. Verwijtend kijkt hij de priester en de predikant aan: ‘Ik heb een voorstel, heren. Aangezien God een voorkeur heeft en u beiden claimt de begunstigde partij te zijn, weet niemand hier in de herberg, wat op hen wacht: de beschermende hand van de Vader of de dood en verdoemenis. Dus stel ik voor dat wij God laten spreken!’ ‘Maar hoe wil je dat doen, herbergier?’ Het strenge gezicht van de herbergier veranderde heel kort, rond de mond, waar een kleine glimlach aan de oppervlakte kwam. ‘Het is eenvoudig: de priester en de predikant gaan naar buiten, naar het open veld en wachten tot dat de Heer tot hen, én ons, spreekt: met bliksem en gedonder! De man die ongeschonden blijft, heeft de voorkeur van God.’ Wat een briljant idee! De oproerkraaiers gingen naar buiten en de overige gasten bleven om te eten, te drinken, te slapen, te schuilen en niet te vergeten een gepeperde rekening te betalen, morgenvroeg. De priester en de predikant werden tegensputterend naar het open veld gebracht. Ze probeerden boven het geraas van de storm uit te schreeuwen dat de wegen van de Heer ondoorgrondelijk zijn, of iets van gelijke strekking. Uiteindelijk stonden ze daar, met zijn tweeën, in het veld. Wat een spijt van hun grote mond en snoeverij, maar het was te laat om er iets aan te veranderen of om de woorden in te slikken. Met tranen, of misschien waren het wel regendruppels, gaven de predikant en de priester elkaar de hand, om elkaar te steunen en te bidden dat het noodweer snel verder zou trekken over het land. Een dreigend gerommel, alsof de oorlogstrommels zich roerden en toen was daar die flitsende knal… Allebei in één hartslag: dood. De herbergier lacht en roept tegen zijn gasten: ‘God heeft gesproken!’
×