Samenvatting
De roodharige Koning David, leider der binnenvallende Zeevolken, veroverde met zijn Filistijnen en Hettieten Kanaän en Jeruzalem, en legde de basis voor een van Egypte onafhankelijk Palestina. Na de Babylonische Ballingschap verergerde de priester Ezra de afzondering van de ‘Joden’ van de rest van de mensheid met allerlei ongewenste maatregelen, om het monotheïsme te bevorderen. Volgens Joodse teksten "stamde Jezus' moeder af van vorsten en heersers, en was hijzelf dichtbij het Koningschap in rangorde van opvolging...' Onze conclusie kan dan ook niet anders zijn dan dat Maria de dochter was van de laatste Maccabeese koning Antigonus. Met haar kinderschaar van vijf zonen, Jezus, Jakobus en Jozef alsook Judas en Simon, en minstens twee dochters (Marcus 6: 1-6; Matteüs 13: 54-58) vormde Maria tenslotte de belangrijkste tak van de Koninklijke familie in het paleis te Jeruzalem; vooral nadat de Farizeeën nog vóór Jezus' geboorte hadden gekozen voor het Huis van Herodes' broer Pheroras, de vader van Jozef, als basis voor de aanstaande Messias. En daartussen liep, als altijd een beetje verloren, Prinses Maria Magdalena.