Fragment
Sigaar:
Het was drie uur toen we die nacht in Hotel Hauffe aankwamen. Ik was blij, maar ook verbaasd, toen Brahms me op dat uur bij het goedenacht-wensen vertelde dat hij me om zeven uur ’s ochtends op zijn kamer verwachtte om met mij over mijn composities te praten. Stipt op de afgesproken tijd stond ik klaar en trof ik hem fris en monter, de behaaglijkheid zelve, aan bij het ontbijt. De onrustige dagen, die naast de concerten ook ongebruikelijke sociale eisen aan hem hadden gesteld, leken hem niet in het minst te hebben aangetast. Uit een heel groot etui pakte hij een overeenkomstig grote sigaar en stak die aan. Aan elke trek herkende je de genietende connaisseur. Tegenover zo’n kracht wilde ik niet toegeven dat ik zwak was, dus stak ik de aangeboden sigaar dapper aan, ook al schaamde ik me er een beetje voor om zo vroeg na een doorwaakte nacht een ‘echte’ te roken. Ook kon ik niet voorkomen dat ik de sigaar steeds liet uitgaan, waarna Brahms mij onvermoeibaar hielp hem weer aan te steken. Ondertussen nam hij mijn werk door.
Kritiek:
In het Scherzo was ik ‘origineel’ geweest. (…) Helaas bleef ook dat niet overeind; die originaliteit veranderde al snel in simpele onzin. We waren ongemeen snel klaar met dat deel, en Brahms zei goedbedoelend: ‘Welaan, belooft u mij nooit meer zoiets te schrijven.’
(...)
Ik begon te begrijpen waarom Brahms hardop lachte, toen ik op zijn vraag wat ik nu eigenlijk aan het doen was antwoordde: ‘Ik leer instrumenteren’ en hij vervolgens minachtend zei: ‘Ik wist niet dat je dat ook moest leren, als je ze alle vijf op een rijtje hebt.’ En steeds duidelijker kreeg ik het gevoel dat ik op het verkeerde spoor zat.
Behulpzaam:
‘De jongeman houdt van muziek,’ zei Brahms tegen de hospita, ‘gaat hij hier wel wat pianospel of gezang horen of iets dergelijks?’ Maar daar kon ze hem niet mee van dienst zijn. ‘Nou ja, dat doet er ook niet toe.’ Daarna gaf hij me een van zijn koffiezetapparaten, een bord, een kopje, lepels, messen en vorken, zodat ik de eerste dag al comfortabel geïnstalleerd was. Zijn bibliotheek stond tot mijn beschikking, net als zijn kas. Ik kon zoveel geld van hem krijgen als ik nodig had, maar ik hoefde het nooit van hem te nemen en dat heb ik ook nooit gedaan.
Trouwen:
Op een ochtend na de les sprak hij me heel serieus toe en zei onder andere: ‘Je bent maar een half mens als je niet op basis van een degelijk bestaan als staatsburger je verplichtingen nakomt. Je wilt toch trouwen?’ Ik antwoordde dat dat mijn vaste voornemen was. ‘Nou,’ ging hij verder, ‘haal je maar geen rare dingen in je hoofd. Als ik bedenk hoe ik de mensen haat die mij van het huwelijk hebben beroofd!’ De opgewonden blik waarmee hij dat uitstootte, had iets schokkends. Ik merkte dat hij een pijnpunt in zijn leven raakte. Niet lang daarna bood hij mij plotseling de functie van gemeentelijk muziekdirecteur aan, wat een goede positie voor mij zou zijn geweest.
×