Fragment
Ik vroeg van welke flat je gesprongen was aangezien er bij Hoogheem zeven flats staan. En omdat ik ervan uitging dat iemand die zelfmoord wil plegen naar het hoogste punt zou gaan, dacht ik dat je van de negende verdieping gesprongen zou
zijn. Verbaasd was ik dan ook toen de wijkagent zei: “Van flat vier is ze gesprongen, en haar tas stond op de zevende verdieping.”
“Hoezo op de zevende?” “Een tas?” “Hoezo een tas?”
Hij vertelde dat er in de tas een kruk zat, en een honden riem. “Een kruk, waarom een kruk?” Het besef drong niet tot me door dat je via de kruk die in de tas zat, op de reling bent gaan staan. Sjesus. Ze vroegen me hoe je eruitziet, of ik foto’s kon laten zien.
Ik vertelde van je tatoeages op je arm en ze vroegen of ik daar een foto van had. Ik kon er zo snel maar twee vinden waarop je
tatoeages zichtbaar waren, maar vertelde dat je een groot zwart kruis op je linker onderarm hebt, die naar mijn weten maar
weinig mensen hebben, een yin-yang teken op je rechterpols, een kleine tatoeage onder je gouden ring op je linker ringvinger,
en een roos op je schouderblad. Alles wat ik vertelde zag ik de jongere agent via zijn telefoon verzenden. Met andere woorden,
ze moesten dus enige vorm van identificatie hebben.
Ik vroeg waar je op dat moment was en ze zeiden dat je daar nog onderaan de flat lag, omdat er eerst moest worden uitgesloten
of het geen moord betrof, dat het daadwerkelijk om zelfmoord ging, hoewel je dat in je bief aan de politie duidelijk beschreef.
Roy kwam vanaf zijn werk, en toen hij op de parkeerplaats de politiewagen zag staan en binnen de twee agenten zag zitten,
was het voor hem pas echt duidelijk dat je dood was. In de brief aan de politie had je geschreven dat je verzekerd bent
bij uitvaartonderneming Bijnen, die werd dan ook maar gebeld. Om elf uur vroeg ik Roy of hij mij naar je toe wilde brengen. Volgens mij waren de agenten verbaasd en heb ik ons Pap nog horen vragen: “Wil je dat echt Sas, ga je ernaartoe?” Maar ik wilde je zien. Het drong niet tot me door, ik geloofde er niets van dat je tot zoiets instaat zou zijn, het kon gewoon niet, dus ik moest je zien.
We reden naar Hoogheem, flat vier. De parkeerplaats was afgezet met rood-witte linten, er stond een rode tent met een wit dak van de brandweer. De tent stond voor het midden van de flat, en buiten de tent, drie meter ervandaan, lag waarschijnlijk Pablo onder een wit laken. Ik sprak de twee vrouwelijke agentes aan “Mag ik mijn zusje zien?” Ze liep met deze vraag naar de tent en kwam kort erop weer terug. Ze zei me dat ze nog even bezig waren en dat ik nog even moest wachten. Ik zei tegen haar: “Ze heeft hier ergens gewoond.” Ook Roy wist zich te herinneren dat je op Hoogheem hebt gewoond, maar we konden het ons niet herinneren in welke van de zeven flats het geweest zou zijn. Het was in de periode dat wij op Aruba woonde. Ik zag verschillende mensen de tent in en uit lopen.
Ze gingen je voor me omdraaien en vroegen me nog een keer of ik je wel écht wilde zien, waarop Roy me waarschuwde dat ik het waarschijnlijk nooit meer van mijn netvlies af zou krijgen. Dus ik zei: “Alleen haar arm met de grote tatoeage dan.” Dit werd duidelijk terug gecommuniceerd naar een man die met een spuitbus naar de tent liep. Alleen haar arm!
Er kwamen twee vrouwen naar ons toegelopen, de forensisch arts en een stagiaire, ze condoleerde ons en daarna mocht ik onder begeleiding van een van de agentes naar binnen. Ik zag je arm en de grond zakte onder me vandaan. Het was je arm met het grote zwarte kruis. Ik zei: “Ja…” en dacht: “je bent het echt.” Ik knielde bij je neer en pakte je hand en zei hardop: “Meisje meisje toch.” Er lag
maar één arm bloot. Verder zag ik een groot lichtblauw papieren doek. Je hand voelde koel en ik gaf een kus op
mijn vingers en legde die nog één keer op je hand. In gedachten wenste ik je een ‘vredige reis’. Dit moment was kort, ik weet niet hoelang want het begrip tijd bestond niet meer. Maar de bevestiging door het zien dat jij het was, dat je daar écht lag, was genoeg voor me om het tot me te laten doordringen wat Mam anderhalf uur geleden door de telefoon tegen me zei.
Toen ik opstond en me omdraaide zag ik achter in de tent vijf mensen staan, twee mannen in blauwe pakken, Roy, en twee
agentes. Maar voor mijn gevoel waren we dat korte moment samen, alleen wij tweeën. De laatste keer wij tweeën.
Ik liep de tent uit en bedankte de agente, en bood mijn verontschuldiging aan naar de forensisch arts en de stagiaire, het meisje zal niet veel ouder zijn geweest dan negentien jaar en moest deze rotzooi al aanschouwen. Sorry. De forensisch arts vertelde me dat het onderzoek was afgerond en dat je was vrijgegeven om opgehaald te worden. We reden terug naar Pap en Mam zonder een woord te zeggen. De politie was er nog en Tonny was inderdaad gekomen. Aan Tonny had jij, en Mam nog steeds, vele jaren een hele goede vriendin. Ze was vaak je steunpilaar wanneer je het van ons niet wilde aannemen. Een krachtig en sterk persoon waarvan jij wist dat ze ons de steun en hulp kon bieden in het verdriet wat jij veroorzaakt had. Ik liep naar binnen keek ons Pap aan en kon weer alleen maar “Ja” zeggen. Jij ligt daar, je bent het echt. En dat waren precies de vragen die Papa stelde: “Echt Sas, heb je haar gezien? En de hond ook?” Ja… Ze liggen er echt.
×