Fragment
Pag. 14, 15 en 16
Toen Fritzi hard remde, kwakte hij met diezelfde arm voor zijn hoofd tegen het dashboard en was weer terug op Cheviot Heights. Dat hij even afwezig was geweest, was haar zelfs niet opgevallen. Als een kat loerend naar een vette muis, tuurde ze zacht grommend ingespannen door een verrekijker. Verbijsterd staarde hij door de smerige voorruit en vroeg zich af wat haar dan wel zo opwond. Zover zijn blik reikte, niets anders dan schapen…
‘Kijk dan… Alsof ik niet meer besta!’
Ze stootte hem vol verontwaardiging aan en maakte met de kijker gesticulerende gebaren. Zijn onnozele blik was haar blijkbaar te veel. Bruusk drukte ze de kijker voor zijn ogen en draaide hardhandig zijn hoofd in de goede richting.
‘Dáár! Links, achter die grote struiken! Zie je het nou? Dát muurtje! We hebben er nog samen zitten roken!’
Voelde hij iets van herkenning? Gespannen rommelde hij aan het focuswieltje tot het wazige beeld wisselde voor terrein dat hem bekend voorkwam. Maar het muurtje waar zij op doelde was onherkenbaar. In plaats van erachter de afgebrande ruïne te zien, verrees er een nieuwe cottage in aanbouw. Een gespierde jongeman stak een balk omhoog naar een donkere krullenkop in shorts, die zich hoog op het metselwerk soepel in evenwicht hield. Naast hem slaakte Fritzi een troosteloze zucht. Hij liet de kijker zakken en trachtte het antwoord in haar ogen te lezen.
‘Het leven is soms ontstellend wreed, Rinck. Eerst sloot ik mijn ogen ervoor, keek weg, maar ja…’
Ze richtte haar hand als een revolver op het tweetal, en gromde: ‘Beng, beng… Dág Axel, dág vriendje…’
Was haar wrede lot ook het zijne? Dat te aanvaarden voelde als een bijna duivels dilemma. Door als een waanzinnige aan het focuswieltje van de kijker te draaien trachtte hij zijn eigen waarheid te scheppen. Nu hij echter nog eens goed keek was het inderdaad onmiskenbaar Axel.
Axel met zijn wapperende, donkerblonde haar, stoer sjouwend in een rood-blauw geblokt werkmansshirt. En die ander? Een wurgende kramp, die lang weg was geweest, omsloot als een ijzeren klem zijn maag. Zijn hand harkte vertwijfeld door zijn haar en hij wist dat hij viste naar een waarheid die hij eigenlijk al kende.
‘Vriendje, zei je Fritzi. Je… Je bedoelt toch…’
‘Rinck, klamp je niet vast aan die laatste strohalm.’ Meewarig schudde ze haar hoofd. ‘Geen kameraad zoals wij die allemaal wel kennen, maar natúúrlijk zijn liefje.’
Hij kneep zijn ogen tot spleetjes en deed zijn uiterste best de gevolgen ervan te overzien, maar al wat hij zag waren zijn trillende handen. Ze van gêne tussen zijn dijen klemmend, viel zijn blik op het plasticbekertje, dat doelloos op de mat naast zijn schoen rolde. Hij raapte het op en poetste de rand schoon met zijn zakdoek.
‘Doe in godsnaam maar ’n scheut, Fritzi.’
Het klonk als verslagen, en zo voelde het ook. De eerste slok brandde zich een weg naar zijn maag, maar bij de tweede ging het al beter. Bij de derde was hij er al van overtuigd de strijd tegen de alcohol nooit te zullen gaan winnen.
Ze had een raampje opengedraaid, kroelde de kop van een schaap dat met zijn vacht tegen het portier schuurde, en zei: ‘’k Kwam een dag eerder dan gepland terug uit Dundee… Liep langs de openstaande deur van onze slaapkamer…’
Hoewel hij wist wat er ging komen, wilde hij het eigenlijk maar liever niet horen.
‘In de passpiegel rechts achter de deur zag ik de schouw met erboven de spiegel …’ Haar toch al schorre stem steeg onverhoeds een halve octaaf en trilde van emotie. ‘Ervoor waren ze… Spiernaakt… Ze…’
Èn Axel keek haar triomfantelijk aan in de spiegel, dacht hij, want zo was het immers bij zijn vorige bezoek bij hem ook gegaan. Als in een droom zag hij weer de twee trillende billen in de gouden gloed van de haard, en dacht beschaamd terug aan zijn eigen reactie.
‘En hij… Hij zag mij kijken… Óh, dat duivelse lachje…’
Jaloezie vrat aan je als een slopende ziekte, wist hij. Niet alleen aan haar, aan hem ook… Hij huiverde, en dook dieper in de kraag van zijn katoenen zomerjasje. Blijkbaar was het haar opgevallen want ze draaide het raampje dicht.
‘Écht een doetje he, jij…’ Ondanks haar betraande wangen lachte ze hem plotseling Mona-Lisa-achtig toe en snoot luidruchtig haar neus. ‘Kom, laten we nog een bodempje nemen. En daarna ga ik maar eens in de potten roeren, want gegéten móet er worden!’
Had hij het toch bij het rechte eind gehad vanmorgen, dacht hij. Ze kon Axel dan wel wurgen van jaloezie, maar koken, dát deed ze natuurlijk wél voor het stel. Hem moeten missen is erger dan hem moeten delen. Had ze hem dat vorig jaar niet geschreven? En hij? Kon hij dat opbrengen, delen? Hij liet de laatste druppels gin uit zijn bekertje naar binnen lopen of het een levensreddend elixer was, en besloot nog maar een sigaret op te steken. Stom dat hij de cigarillo’s niet uit zijn koffer gepakt had vanmorgen. Fritzi draaide de Land Rover, en de schaapskoppen vervaagden langzaam in de zijspiegel.
×