Samenvatting
De bijna wekelijkse briefwisseling tussen 1940-1946 tussen moeder in Haren en dochter met joods onderduikkind in Utrecht over het dagelijkse leven in oorlogstijd
Een joodse baby brengt zijn eerste levensjaren door als het acht maanden jongere 'broertje' van een protestants zusje. Het is oorlog, om te overleven heeft zijn moeder hem bij vreemden ondergebracht. ‘Je kunt alles niet zo schrijven’ is een keuze uit de bijna wekelijkse correspondentie in de oorlogsjaren tussen de oorlogsmoeder Fietje Sneijders de Vogel op een bovenwoning in Utrecht en haar bezorgde, maar ook nuchtere, moeder ‘Mams’ de Vries in het weidse Groningse Haren. De brieven gaan over het leven van alledag in die oorlogsjaren van twee ‘gewone’ protestantse Nederlandse middenklasse gezinnen. Over de zorgen over eten, kleding, een warm huis, over een recept voor appeltaart. De brieven werden gewoon met de post verstuurd, of vergezelden de zendingen groente en fruit die over en weer gingen. Uit Groningen kwamen aardappelen naar Utrecht, appels uit de Betuwe gingen naar Haren. Dit alles tegen een decor van onzekerheid, angst en geheimhouding, waarin brieven niet frank en vrij geschreven kunnen worden. Het dwingt de lezer van nu tussen de regels te lezen en te begrijpen wat er nièt gezegd wordt. Na de oorlog gaat het joodse jongetje terug naar zijn moeder. Hij blijft zich zijn hele leven verbonden voelen met zijn oorlogszusje en zijn oorlogsouders, die voor hun opvang postuum geëerd werden met de Yad Vashem-onderscheiding.