Fragment
O…OOOO… KÉ
Ik heb net de laatste meters in alle vroegte hardgelopen in de regen als mijn telefoon gaat.
Ik sta te klooien met mijn oordopjes terwijl ik ondertussen probeer op te nemen.
Het is woensdag 26 augustus, de dag na de mammografie en echo.
Ik herken het nummer. Shit… de huisarts…
Ik wandel onhandig verder.
‘Dag Mieke, ja ik bel je…De uitslagen van de onderzoeken van gister zijn binnen’.
Ik ga zitten op het betonnen vensterbankje van het seniorencomplex aan mijn linkerkant. Onder een afdak.
‘Het is helaas niet goed’. (Stilte)
‘De knobbel in je borst is een kwaadaardige.’
Ik blijf even stil en antwoord dan met een soort gek instemmend
‘Ooo…. Oké... ja.’
Het is helaas niet goed. Dat zegt de dokter. Het is helaas niet goed.
We praten nog wat verder, toch lijkt het belangrijkste gezegd.
Alle andere zinnen die we uitspreken waaien onsamenhangend weg de buitenlucht in.
Als één van ons iets heeft gezegd blijft de ander steeds even stil.
Het regent inmiddels pijpenstelen.
Gek genoeg voel ik me daar, zittend onder het betonnen afdak op de koude maar stevige vensterbank, rustig en echt oké.
Er komt niemand voorbij.
Op de regen na is het stil en lijken alleen de huisarts en ik even te bestaan. De huisarts en ik.
Precies hoe we afgelopen vrijdag in zijn kamer zaten.
Wisten alleen wij twee dat hij toen al schrok.
Liet hij me toen een perron zien waar op dat moment nog vier verschillende treinen stonden te wachten.
Nu is er nog maar één over. Is het niet langer de vraag óf ik in ga stappen. Ik zit er al in. Mijn lijf zit zelfs al veel langer in die trein met ‘kwaadaardige tumor’. Niet dat ik daar iets van gemerkt heb, maar toch.
Nu is het vooral nodig mijn hoofd daar ook in mee te gaan nemen. Dat wordt nog een klusje. Vooral omdat ik niet kan geloven dat mijn lijf al lang in die trein zit…
We zijn uiteindelijk ook samen even stil.
‘En hoe gaat het nu dan verder?’ vraag ik na een tijdje.
‘De volgende stap is heel veel specifiekere informatie verzamelen.
Je wordt zo snel mogelijk opgeroepen voor uitvoerige onderzoeken. Je hoeft zelf niks te doen ze nemen contact met je op. Het wordt fysiek en mentaal een heftige tijd voor jullie.
Veel sterkte Mieke, we houden contact’.
Ik steek mijn telefoon terug in mijn blauwe hardlooptasje.
Klik het met de sluiting stevig dicht om mijn middel.
Na twee stappen huil ik ineens, maar het lijkt net of ik het niet zelf ben die huil. Mijn wangen worden nat van gekke, onbekende tranen die uit zichzelf lijken te zijn gaan rollen.
Schrik-tranen?
Het-is-echt-waar-tranen?
Het-is-mis-tranen?
Ik wandel de straat door, de hoek om richting het viaduct.
Zet dan opnieuw mijn looppas aan. Aan, om weer hard te lopen.
Mijn wangen zijn nog steeds nat van de tranen. Stille tranen, dat zijn het.
Ik snotter niet, ik snik niet. Ze stromen geluidloos naar beneden terwijl ik door kan rennen.
Zo huilde ik nog niet eerder. Ze markeren iets nieuws. Iets nieuws en stil-makends.
Ik ren vaag en in gedachten de kleine helling af, onder het viaduct door, daarna de helling weer op.
Zo zal het vast zijn en gaan, de komende dagen, weken, misschien wel maanden. Helling op, helling af.
Voor me ligt nu nog de spoorbrug.
Met de laatste te nemen helling en afdaling.
Ik ben bijna thuis. Twijfel geen seconde en herpak mezelf.
Ren krachtig in één streep de bult op.
Zei ik nou als eerste ‘O….oké?’
In gedachten hoor ik de lang gerekte ‘Oooooo ké’ van Ronald Goedemondt uit zijn fragment ‘Sissy Boy’.
Ik lig nog elke keer onder tafel als ik het hoor.
En met mij intussen ook de jongen het meisje en de vader.
Ik glimlach door mijn tranen heen.
Bijna thuis. Om daar in de armen van Joep te vallen.
Het is tijd.
Tijd voor een onverwachte reis.
×