Samenvatting
“Eenmaal buiten het politiecommissariaat probeer ik mijn boosheid te kanaliseren. Is het incompetentie? Nalatigheid? Je-m’en-foutisme? Of alle drie tegelijk? Tenzij deze inspecteur niet wil dat de waarheid naar buiten komt? Maar waarom? Welk belang zou hij hebben? Tenzij hij persoonlijk betrokken is bij deze zaak? Misschien een procedurefout van zijn kant? En hoe kan hij dan zeggen dat het heroïne is? Zonder autopsie? En waarom Cédric een marginaal noemen? Kende hij hem? Ik krijg zo langzamerhand het onaangenaam gevoel dat alles in de doofpot hoort. Het dossier discreet afhandelen, stinkende potjes afschermen, media op afstand houden met als gevolg dat de slachtoffers in de kou komen te staan. En met slachtoffers bedoel ik niet alléén Cédric, maar ook zijn familie, vrienden en kennissen waaronder … ikzelf.”