Fragment
3
De volgende morgen staat Ben tegelijk met Anne om kwart over zeven op. Nadat ze hebben gedoucht en zich hebben aangekleed, staan ze in de keuken elk voor zich een ontbijt klaar te maken. ‘Heb je lekker geslapen, Anne’?
‘Ja joh, en jij’?
‘Ja, heerlijk en ik heb gedroomd over een vakantie die we doorbrachten in Zwitserland. We beklommen een berg. Het was er zo mooi, ik wilde gewoonweg niet stoppen met de droom, maar de wekker liep af’.
‘Zou je daar eens heen willen Ben, in de zomer’?
‘Ja, dat zou me wel wat lijken en jou’?
‘Ja, ons gezin ging vroeger regelmatig daar naar toe, dus ik ken het wel en het is er inderdaad heel mooi. Met gezellige dorpjes. We kunnen misschien sparen om er volgend jaar naartoe te gaan’.
‘Ja, we zullen onze financiën eens goed bekijken en wie weet zien we dan een mogelijkheid met gespaard geld om het te verwezenlijken’.
Anne loopt naar Ben, geeft hem een zoen en zegt dan: ‘Ik moet snel gaan jongen, want ik wil niet te laat komen. Doe je best op de vergadering. Kom je tussen de middag naar het reisbureau, dan kunnen we samen lunchen’.
‘Ja, dat doe ik, werk met plezier en tot straks’.
Ben fietst naar het hotel, hij is ruimschoots op tijd. Als hij naar de vergaderruimte loopt, komt mevrouw Rietbergen hem tegemoet. ‘Goedemorgen Ben, je bent mooi op tijd’.
‘Goedemorgen mevrouw, ja het is voor mij een klein eindje fietsen’. De anderen druppelen binnen en dan kan de vergadering beginnen.
8
Anne doet langzaam haar ogen open. Ze kijkt verwonderd om zich heen. Ligt ze in een ziekenhuis? Ze ziet andere mensen in bedden liggen en twee verpleegsters lopen op zaal. Hoe is ze hier terecht gekomen, heeft ze een ongeluk gehad? Ze kan zich het niet herinneren. Een van de verpleegsters die ziet dat ze wakker is, loopt naar haar toe.
‘Je bent wakker Anne’, zegt ze.
Anne knikt en vraagt hoe het komt dat de verpleegster haar Anne noemt, want ze kan zich ook haar naam niet herinneren. Wat is er in hemelsnaam met haar gebeurd?
Even later ziet ze in de deuropening haar Oma, van moeders zijde, staan, met achter haar de dokter. Ze lopen beiden naar haar toe.
‘Hé, Oma, wat fijn dat u bij me langskomt. Weet u wat er met mij is gebeurd? Lig ik in een ziekenhuis? Ik kan me niets herinneren. Komen mijn moeder, Tim en Ben nog langs? Maar u bent toch gestorven Oma, hoe kan het dan ik u hier tref?’
‘Kindje, rustig aan, je ligt inderdaad in een ziekenhuis, de dokter zal je zo alles vertellen wat nodig is. Ik ben blij dat ik je zie hoor. Ze doet een stap opzij om de dokter aan het bed te laten plaatsnemen. Hij stelt zich voor als dokter Luuk de Boer. ‘Hoe gaat het met je?’
‘Nou dokter, ik weet niet hoe ik hier gekomen ben en wat mij mankeert, ik voel me eigenlijk heel goed.’
×