Samenvatting
Ik lijk verloren als ik je niet vind.
In dorre bladeren woelt en zoekt de wind,
hij spreidt en jaagt bijeen, is even stil:
ik hoor je adem tot hij weer begint.
In het dichterschap van Wiel Kusters is na het verschijnen van zijn verzamelde gedichten (Leesjongen, Uitgeverij Cossee, 2017) een nieuwe en productieve fase aangebroken. Tot de resultaten daarvan behoort, naast een omvangrijke bundel langere gedichten waaraan nog gewerkt wordt, een reeks van achtenveertig kwatrijnen, die zich eind 2018 in korte tijd aan hem opdrongen. Zelf heeft hij het gevoel dat hij ze 'in opdracht' schreef. Maar in opdracht van wie?
De reeks gaat over verlies. Over de afwezigheid van nabije mensen. Over een gemis dat bij vlagen misschien een beetje gecompenseerd kan worden door de 'ander' in jezelf en in je taal te herkennen. Die even vertrouwde als vreemde ander, met wie je je kunt confronteren, zodat je de illusie kunt koesteren van een korte ontmoeting.
Zoals in het hierboven geciteerde kwatrijn, waar 'de wind' en 'je adem' verwisselbaar lijken, met een emotionerende verwarring als gevolg: hoor je de adem van de dode tot de wind opnieuw begint te waaien, of hoor je hem, die adem, als illusie, tot hij in werkelijkheid herbegint - hetgeen niet zal gebeuren?
Kwatrijnen, vier regels per keer, niet meer, maar naar gevoelige en geduldige lezers zullen ervaren: dat is in deze poëzie toch ook zeer veel. Misschien kan de dichter ook voor wie hem langzaam leest en herleest een herkenbaar vreemde ander zijn.