Samenvatting
“Ik hield een dagboekje bij, maar dat is verdwenen. Veel verdwijnt, zoals ook veel herinneringen. Ze zinken weg. Misschien omdat ze onbelangrijk zijn. Soms is het maar goed ook. Vooral als je terug probeert te denken aan je kinderangsten en aan pijn. Maar al vergeet je veel en denk je achteraf dat het meeste van wat je deed en dacht niet zo belangrijk was: alles wat je overkomt laat wel wat sporen na en heeft gevolgen. Ik denk dat ook allerlei onbenullige dingen die ik deed me uiteindelijk gevormd hebben tot wat ik nu ben.”
WIM HOFMAN (1942) vertelt over zijn vroege jeugd in Vlissingen en Valkenswaard. De oorlogsverwoestingen en de Ramp komen uitvoerig aan bod, gezien door de ogen van een schooljongen. Zijn verhaal is wonderbaarlijk visueel en gedetailleerd, ondanks dat Hofman zijn dagboekje niet kon raadplegen. Deze herinneringen zijn veel meer dan een simpel terugdenken aan ‘vroeger’; ze gaan zwanger van de toekomst, want het jongetje Wim wilde weten en ontdekken: “Je werd dan nieuwsgierig en onrustig. En je dacht: wie weet?”