Samenvatting
In het werk van Willem Wilmink (1936-2003) werd vrijwel geen onderscheid gemaakt tussen het lied en de ‘echte’ poëzie. Hij stond daarmee in een grote – zij het bij ons ongewone – traditie, die teruggaat tot de Middeleeuwen. Veel van zijn gedichten genieten een bijna anonieme bekendheid; het is alsof ze er altijd zijn geweest. Maar om dit vanzelfsprekende effect te bereiken, is een kunstenaarschap vereist dat maar aan zeer weinigen is gegeven.
Ter gelegenheid van Wilminks zestigste verjaardag maakte Jean Pierre Rawie maakte een even sprekende als eigenzinnige keuze uit het omvangrijke oeuvre. Na Wilminks overlijden in 2003 voegde Rawie enkele gedichten uit later werk toe. Toch is de uitgave in essentie gebleven wat zij was: een poging zo veel mogelijk aspecten van Wilminks dichterschap te belichten.
Ik had als kind een huis en haard beschouwde Wilmink zelf als de mooiste bloemlezing die iemand ooit uit zijn werk had gemaakt.
‘Mooi, helder, zonder poeha (...) zinnen die regelmatig de neiging hebben te dansen.’ Elsevier
‘Intimiteit, daar komt het bij dichters als Wilmink op aan, en dat maakt bij hem vaak het verschil tussen een gewoon eenvoudig en een meesterlijk eenvoudig gedicht.’ NRC Handelsblad
‘Ik herhaal nog eens uit overtuiging dat Wilmink na Annie M.G. Schmidt onze grootste liedjesdichter is.’ T. van Deel, Trouw