Fragment
Kraaiend van plezier ligt Freddie, bijna drie maanden oud, in de box met zijn handjes te spelen. Zijn zusje en broertje spelen pakkertje en huppelen om hem heen. Met zijn lieve kraaloogjes volgt hij hen op de voet, trappelend van ongeduld.
Wanneer hij muziek hoort, gebeurt het tegenovergestelde. Doodstil ligt hij te luisteren. Klanken tillen hem op en dragen hem naar hogere sferen. Hij luistert zo geconcentreerd, dat het lijkt of hij van de gewone wereld is afgesneden. Prachtig vindt hij het!
‘Het is een wijs mannetje’, zegt vader, ‘een snelle jongen die we goed in de gaten moeten houden. Voor we er erg in hebben, verdwijnt hij achter de muziek aan!’
Ook kleuren bewondert hij. Wanneer zijn zusje hem de kleurplaten uit haar prentenboek voorhoudt, schenkt hij haar een gulle lach en graaien zijn handjes naar al dat moois. En dan die prachtige autootjes van Antonio. Wanneer hij daarmee over het buikje van Freddie rijdt, schatert die het uit van dolle pret. Een hemels geluid dat het hele huis vult.
Dan slaat het noodlot toe.
Zomaar, op een doordeweekse dag, ligt Freddie plotseling slap en lusteloos in zijn wagen en spuugt zijn eten uit. Hij heeft rode vlekjes in zijn gezichtje en zijn oogjes verdragen geen licht meer. Eerst wordt aan een onschuldig griepje gedacht, maar na twee dagen voelt moeder Greta hoe donkere wolken zich boven haar en haar gezin samenpakken. Het mannetje ziet zo wit, krijgt zwarte kringen onder zijn ogen en zijn beentjes en armpjes lijken spierloos te zijn geworden. Wanneer de kinderen in zijn buurt zijn, lopen zij zachtjes op hun tenen. Ieder geluid van buitenaf doet hem ineenkrimpen van pijn.
×