Samenvatting
Van zijn twaalfde tot zijn tweeëntwintigste bevindt Erwin Roebroeks zich in de greep van een dwangstoornis. Hij doucht acht uur per dag, drinkt zeepsop terwijl hij chirurgenkleding draagt, en snijdt zijn huid open om die vanbinnen schoon te kunnen maken. De medische wereld schrijft hem aanvankelijk af. Roebroeks zal nooit van zijn ernstige obsessief-compulsieve stoornissen (ocs) afkomen. En toch, na een langdurig proces en een driejarige klinische behandeling met de meest extreme therapieën, lukt hem wat vrijwel nooit iemand lukt. Hij is verlost van zijn dwang. Als herboren verlaat hij de kliniek, maar daarbuiten wordt hij geconfronteerd met de jaren die hij gemist heeft. Wat betekent de wijde wereld voor iemand die in een geïsoleerde kliniek het donkerste in zichzelf heeft gezien? Wat houden vriendschap en liefde in voor een man die grote eenzaamheid heeft gekend? In Ik dwang onderzoekt Roebroeks hoe het kan dat hij genezen is, en wat het betekent om bevrijd te zijn van een kwaad dat zo lang vat op hem had.