Fragment
De man begint te huilen. Jens kan geen medelijden voor deze hielenlikker opbrengen. Hij was immers degene die hem controleerde om maar een wit voetje bij de leiding te halen. Wat een zielig hoopje mens was hij nu ineens. Deze types, vond Jens, willen maar al te graag spionage-opdrachten uitvoeren. Ze hebben geen ruggengraat. Als Jens het bericht van Kjelt aan Clarke aan de directeur laat zien, kijkt deze eerst naar Jens en vervolgens naar Clarke op wiens gezicht inmiddels de paniek zichtbaar wordt. Op de eerste stompen in zijn maag is hij duidelijk niet voorbereid. Hij krimpt ineen, een zacht gekerm klinkt uit zijn mond. Daarna wordt de bewuste zak nogmaals over zijn hoofd getrokken en aangehaald. Een gedempt geschreeuw klinkt uit de zak.
‘Stop………..stop, ik geef toe……, haal die zak van mijn hoofd.’
Het vuurrode hoofd van Clarke verschijnt. Zwaar ademend geeft hij toe de naam van Jens aan Kjelt te hebben verstrekt. Hij wilde daarmee Jens in de val laten lopen, iets wat de baas toch van hem verwacht.
‘Als je liegt heb ik niks aan je’, briest de directeur.
×