Fragment
In de eerste paar weken van hun leven samen in het Beloofde dorp vertelde Stut dat hij bijzondere gevoelens voor haar had.
- Ik ben een ziekelijke, slonzige idioot op leeftijd, zonder vaste woon- of verblijfplaats. Mijn lijf is als een oud pakhuis, het herbergt de collectie tegenslagen van een hele teleurstellende levensloop. Het hartje is een oude wekker en ik voel soms de roestige radertjes sneller draaien als ik bij je ben, Madam.
Ze zei dat ze minstens zo oud was als hij en dat liefde geen leeftijd kende. Tegelijkertijd dacht ze aan het lijfelijks dat zou ontstaan tussen hen. Haar lichaam was weliswaar van oude datum, maar niet lelijk en afgeleefd en haar lusten waren niet vergrijsd, maar nee, seks met hem was een absurde gedachte. De warmte die ze voelde werd gestuurd door zijn geestvermogen, en deels door zijn afhankelijkheid die het ongrijpbare ziekteverschijnsel met zich meebracht. Platonische liefde was niet helemaal het goede woord, het was ook geen afstandelijke vriendschap, meer een toereikende liefde.
Stut was een goede waarnemer:
- Je hoeft niet te denken dat ik onstuimige drang heb je te beminnen, ik wil je aandacht vangen en mijn verhaal kwijt, met je praten, lachen en door de dagen heen dansen. Ook ben ik benieuwd naar jouw geschiedenis
×