Samenvatting
Filosofie veroudert niet. Geen fanatisme, geen intolerantie tegenover de onzekerheid. In “De vrolijke wetenschap” geeft Nietzsche aan dat het streven naar zekerheid voortkomt uit angst voor het onzekere, het onbekende.
Door die angst sluiten mensen zich af van nieuwe ideeën.
Nietzsche stelt dat er niets natuurlijker is dan dat ideeën veranderen, zoals kinderen hun eigen ideeën ontwikkelen.
In de filosofie handhaaft de ene visie of theorie zich naast de andere theorie.
Bij het analyseren van de werkelijkheid schiet de filosofische logica tekort. De werkelijkheid is zelf nooit geheel doorzichtig.
Alleen in harmonie met de verstandelijke rede, de poëtische rede en de ethische rede kan de werkelijkheid worden
begrepen (kennis) EN beschreven (literatuur) en kan er gehandeld worden.
Elke cultuur organiseert de ruimte en de tijd.
Tegenover het systeem, een complexiteit van wetenschap, techniek, economie en informatiesystemen, staat het kinderlijke, het onmenselijke.
Rationaliteit mag niet verward worden met “berekening.”
Daar waarde “berekening” als sturende factor wordt, verdort de menselijke omgang tot een gedwongen en geforceerde omgangssituatie.
Het gebrek aan betrokkenheid dat daarvan het resultaat is, leidt tot beslissingen die de vernietiging van menselijke mogelijkheden en van de natuur tot gevolg hebben. Daar waar iedereen hetzelfde denkt, hoeft er niet meer gedacht te worden en hebben waarden geen zin meer. Het zoeken naar één waarheid is een heilloze weg en leidt tot geestelijke en intermenselijke armoede. Filosofie heeft te maken met de vraag: hoe vullen we de tijd? Met denken zegt Socrates, met verhalen zebt Passolini. Taal is een medium waarin we denken. Maar ook: een planten, mensen en dingen spreken ons toe. Het enige wat we weten is dat we leven. We kunnen niet vooraf denken. Alles wat er is, komt voort uit de stilte, uit het volstrekte niets.
De vraag naar het concrete is de meest abstracte vraag.