Fragment
‘Wil je nog doorrijden naar Redford?’ Paddy keek me verwachtingsvol aan.
Ik aarzelde. Er was al genoeg aan ellende bij me naar boven gekomen en ik wilde er eigenlijk niets meer aan toevoegen.
‘Misschien moet je gewoon doorzetten Brik. Dan heb je het maar gehad en kan je het afsluiten. De deur naar het verleden staat toch al open.’
Ik knikte. Daarin had hij gelijk.
Dan maar op naar Redford waar een diepe pijn bloot kwam te liggen. Dat wist ik zeker.
Ik had al spijt toen ik het dorp kwam inrijden.
De herinneringen aan Corey kwamen meteen bovendrijven en zo ook de pijn.
Ik stopte aangedaan op de parkeerplaats bij het station en stapte uit. Ik wist weer hoe we altijd in de buurt speelden van het spoor. Ik kon weer even kijken door de ogen van de jongen die ik toen was geweest en die al zo lang geleden was verdwenen.
Ik herinnerde me dat we samen op een dag bij de waterkant een zak met jonge katjes hadden gevonden die we heldhaftig mee naar huis hadden genomen om ze te redden. Maar ook hoe Corey zijn been had gebroken, omdat hij van het dakje van de overkapping bij het station was afgesprongen. Hij had de bal gehaald die ik op het dak had geschoten. Ik herinner me de pijn die ik toen ook voelde in mijn linkerbeen.
Ik zag dat Paddy tegen de auto aangeleund stond te wachten. Eigenlijk had ik geen idee hoe lang ik daar al zo stond helemaal verloren in mijn herinneringen. Starend in de richting van het station.
‘Conor?’
Ik draaide me om.
'Jij bent toch Conor, Conor O’ Ryan?’ Een jonge vrouw keek me vragend aan. Ze droeg haar rode haren in woeste krullen tot over haar schouders en had grote ringen in haar oren. Ze had grote borsten en een vol postuur en ze kwam uit de richting van het water aangelopen.
Ik keek haar onderzoekend aan. Ik merkte op hoe ze haar hoofd schuin hield bij haar vraag. En dat samen met het rode haar, zorgden ervoor dat er herinneringen naar boven kwamen die ik al heel lang niet meer had ervaren.
‘Mave Brennan?’
‘Ja.’ Ze knikte driftig. ‘Ik dacht al dat jij het was Conor. Ik heb een paar jaar geleden een foto van je gezien in de krant, anders had ik je echt niet herkent met die baard en al dat haar.’
Ze kwam op me toelopen en zoende me op beide wangen waarbij ze op haar tenen moest staan. Ze was nog steeds klein.
‘Jezus Mave, ik kan niet geloven dat ik uitgerekend jou tegen het lijf loop,’ zei ik enthousiast. Met een klap was ik weer die jongen, die met zijn tweelingbroer en het buurmeisje, door de bossen struinde en hutten bouwde. Het meisje waar Corey en ik ruzie over maakten, want ja we vonden haar beide leuk. En die toen altijd boos zei dat zij later zelf wel bepaalde met wie van ons ze ging trouwen.
‘Ik denk nog vaak aan Corey,’ zei ze alsof het de normaalste zaak van de wereld was om dat te doen, terwijl ik de rest van mijn leven pogingen had gedaan om hem blijvend te verstoppen.
×