Fragment
We vertrokken die avond samen naar zijn huis in de Rivierenbuurt, een groot herenhuis. Onderweg in de taxi zaten we al bijna in elkaar verstrengeld en ik stelde me voor dat we in zijn huis direct in bed zouden rollen. Maar hij nam de tijd. We kwamen via een enorme lange trap bij de voordeur, die hij met vier verschillende sleutels moest openen. Daarna hing hij onze jassen uiterst zorgvuldig aan hangertjes die aan de kapstok in een lange gang hingen en opende de woonkamerdeur voor mij. “Ga jij vast naar binnen, dan ga ik me even scheren”, zei hij, en verdween. In dat vreemde huis ontnuchterde ik. In de woonkamer stond niets, behalve een saaie bruine bank en een salontafel. De wanden waren wit, het vloerkleed beige, en er was niets persoonlijks te zien. Het was een kamer en suite, met in het midden glas-in-looddeuren die half opengeschoven stonden. Aan beide zijden van die deuren open wandkasten. In een van die kasten lag een stapeltje foto’s en er lag één boek, en een elpee. Ik liep naar de kast en pakte het boek, het was ‘Bevroren vuurwerk’ van Belcampo, al jaren een hit en praktisch in ieder huis te vinden. Die tegenstrijdige titel sloeg op mij, alsof dat boek er moedwillig was neergelegd, het jarenlange gesloten deel van mijn hersens gaven nu vrije toegang tot al mijn lusten.
Terwijl hij fris geschoren de kamer in kwam, vroeg ik: “Heb je het gelezen?” “Nee, nog niet, maar het is een heel goed boek.” Naar de elpee wilde ik verder niet kijken. Tineke Schouten stond op de hoes.
Het hele huis zag er smetteloos uit, alsof er onlangs was gewit.
“Heb je het hier pas laten schilderen?” vroeg ik. “Nee”, dat was vorig jaar, het moet alweer bijna”, zei hij.
Alle lichten hadden op rood moeten springen, maar ik wilde niets zien. Ik zag alleen die wondermooie man. We lagen binnen een half uur in zijn bed en vreeën.
×