Samenvatting
Een kleurrijker dichter dan Pierre Kemp (1886-1967) heeft Nederland niet gekend. Vanuit zijn Maastrichtse 'dichterkluisje' manoeuvreerde hij zijn vele kleurige, korte gedichten de Nederlandse dichtkunst binnen. Als bekroning van zijn hele werk werd Pierre Kemp in 1956 de Constantijn Huygens-prijs toegekend en in 1958 de P.C. Hooft-prijs. Lezers schreven hem dat zijn gedichten hen gelukkig maakten. En dat vermogen hebben ze. Alledaagse belevenissen van zeer uiteenlopende aard worden door de sterk zintuiglijk ingestelde en met een groot talent voor verwondering gezegende dichter tegen het licht gehouden. Er is ernst en humor in zijn spel van vragen stellen en betekenis suggereren, maar ook een beminnelijke melancholie die zelden zwaar wordt.
Wiel Kusters en Ingrid Wijk stelden een nieuwe bloemlezing samen uit Kemps werk, dat geruime tijd niet meer leverbaar is geweest. Zij kozen voor een thematische ordening van de gedichten, waardoor dit boek, in overeenstemming met een oude wens van de dichter, tot een soort brevier voor het dagelijks leven kan worden. Er zijn gedichten over het verlangen, de vrouw, licht en kleuren, klank en muziek, planten en dieren, nacht en dromen, stad en land, ouderdom en dood, maar ook over kind zijn op latere leeftijd.