Samenvatting
Het jaar is 1296. Een jongeman op Wieringen, genaamd Othelbert, moet voor graaf Floris de Vijfde de moordenaars opsporen van pater Wibald, speurt tevens naar zijn identiteit en zijn afkomst, raakt betrokken bij het Westfries verzet, ontmoet een zekere Hermannus die in een historisch beladen boerderij woont en voorkomt, en passant, dat de graaf om het leven komt door vergiftiging. Na verloop van tijd blijkt de vermoorde pater Wibald een kroniek te hebben geschreven. Dit document, dat de graaf in een slecht daglicht plaatst en een vermeende aanwijzing geeft over diens zoon Dirk, gaat een centrale plaats innemen in zowel het leven van de graaf, het leven van bisschop Jan van Sierck en diens secretaris Johannes als het leven van Othelbert. We maken kennis met Jan van Cuyk, afgezant van de Engelse koning Edward I, en zijn handlangers die de gevangenneming van de graaf aan het voorbereiden zijn. Die brengt, samen met Othelbert, een bezoek aan Jan van Cuyk. Hij wil duidelijkheid over diens stellingname over zijn nieuwe verbond met koning Filips de Schone van Frankrijk. De samenzwering tegen de graaf vormt de achtergrond voor de belevenissen van Othelbert.