Samenvatting
Godsdienst speelt in toenemende mate een rol in onze maatschappij # en daarmee ook in het recht. Deze uitgave verkent de verschillende juridische interpretaties van godsdienst op basis van een vijftal politiek-filosofische ideaaltypen. Hoewel godsdienst steeds meer terrein wint in het Nederlandse recht, laat het begrip zich niet geheel eenduidig definiƫren. Soms wordt uitgegaan van een subjectief begrip van godsdienst, soms objectief - en dan weer een combinatie van allebei. Deze variƫteit is voor een belangrijk deel te begrijpen vanuit de wetsgeschiedenis en de rechtspraak. Het juridische begrip van godsdienst doet een poging de verschillende juridische interpretatieredenen achter godsdienst te categoriseren. De auteur buigt zich over de juridische interpretatie van godsdienst vanuit een vijftal politiek-filosofische ideaaltypen. Vervolgens worden deze ideaaltypen en hun toepassing op de rechtsorde met elkaar vergeleken. De beschouwing mondt uit in de stelling dat het recht in alle gevallen zou moeten uitgaan van een overwegend subjectief begrip van godsdienst. Maar drie zaken dienen een tegenwicht te vormen tegen dat subjectieve begrip: een minimale objectivering van het juridische godsdienstbegrip, een strikte toetsing van de oprechtheid van het rechtssubject en het opnemen van een beperkingsclausule, vergelijkbaar met die van artikel 9 lid 2 EVRM, bij elk recht met een religieus object. De uitgave vult een leegte in een tijd waarin weinig geschreven wordt over de relatie tussen recht en godsdienst. Het werk mag door deze unieke insteek beschouwd worden als verplichte kost voor juristen die zich begeven op het snijvlak tussen recht en godsdienst.