Samenvatting
De meeste in dit boek bijeengebrachte columns zijn geschreven voor Crescas, het instituut voor Joods onderwijs aan volwassenen. Een groot aantal Joodse schrijvers passeert de revue. Onder hen Heinrich Heine, Franz Kafka, Joseph Roth, Jakob Wassermann en Stefan Zweig. Maar ook latere schrijvers als Aharon Appelfeld, Imre Kertész, Paul Celan en Georges Perec. Het zijn vrijwel allemaal schrijvers die meenden al enige afstand te hebben genomen van de traditie van hun voorvaders maar bemerkten dat het Jodendom hen niet losliet. Als Joden wilden zij volwaardig deelnemen aan een samenleving die dat vaak niet toestond. Met de nationaalsocialisten aan de macht werden zij hardhandig als Jood bestempeld. 'Ik ben een Jood op bevel', zei Imre Kertész. Al zei Kertész nadrukkelijk ook: 'Mijn Joodse identiteit is veel te interessant (of te belangrijk) om te worden gezien in de lichtbreking van de krankzinnige waan die antisemitisme heet'. Wat het Jodendom voor die schrijvers betekent, in hun leven en in hun werk, is het thema dat de columns verbindt. Het is geen beschrijving van een tijdperk. Het zijn ook geen volledige schrijversportretten. Het zijn de persoonlijke associaties van de columnist die in een laatste hoofdstuk aan de hand van de geschiedenis van de eigen familie samenvat waarom hij geïnteresseerd is in al die Joodse schrijvers van de vorige eeuw die steeds toch volmondig konden zeggen: ik ben een Jood, ik ben een Jodin.