Fragment
De stad naar de hemel
Het takkenbos bood veel weerstand. Er waren geen paden en Donne moest zijn weg door het dorre hout echt bevechten. Brekend, kappend en snijdend met zijn jachtmes worstelde hij verder. Alles was ontzettend vochtig. Zijn kleren waren al snel nat van de mist. Ook de zompige bodem droeg sterk bij aan het vochtige klimaat. Bij iedere stap werden zijn voeten stevig vastgezogen in de grond. Als hij zijn schoenen uit de aarde trok, klonk er een vreemd smakkend geluid.
De begroeiing werd alleen nog maar dichter naarmate hij verder ging. Lange doorns scheurden zijn kleding kapot. Dit was een onbegaanbaar terrein en na enige tijd vroeg Donne zich af hoeveel langer hij hier nog doorheen zou kunnen gaan. Het sjirpende geluid klonk steeds harder. Donne vond het vreemd dat hij maar niet kon achterhalen waar het toch vandaan kwam. Het was overal om hem heen en kwam niet uit een bepaalde richting. Terwijl hij langzaam voortsjokte, voelde hij een kriebelend en kleverig materiaal langs zijn gezicht strijken. Het was een soort web, sterker dan een gewoon spinnenweb. Eerst trok hij zich er weinig van aan, maar ook het web werd steeds dichter en benam hem bijna alle zicht. Met elke stap die hij zette, leek hij zichzelf verder in te kapselen in het kleverige spul.
Donne was buiten adem. Doorgaan was bijna onmogelijk en het leek zinloos. Als hij nog even zo door zou gaan, zou hij volkomen vastlopen. Net toen hij van plan was om te draaien, ging het sjirpende geluid over in een pulserend geschreeuw,’Schriiii-schriiiii schriiiii.’
Hij werd bang. Het was duidelijk dat het dichte, mistige takkenbos alles in het werk stelde om een verdere voortgang te verhinderen. In een laatste krachtsinspanning gooide hij zijn volle gewicht naar voren, met zijn jachtmes het plakkende web doorklievend. Even leek hij volledig vast te lopen. Toen brak plotseling alle weerstand. Hij vloog naar voren. Geen web meer, geen begroeiing en het meest vreemde van alles, een intense stilte.
Nadat hij dikke plakken web van zijn gezicht getrokken had, keek Donne angstig om zich heen. Veel kon hij nog steeds niet zien. Het dichte woud en het web hadden plaatsgemaakt voor een gigantische open plek, die vrijwel volkomen gevuld was met dezelfde lichtbruine, muf ruikende mist als in het takkenbos.
Pal voor hem rees in de hoogte iets op wat hem als aan de grond genageld deed staan. Wat hij precies zag, was niet helemaal duidelijk. Dat het om een soort bouwsel ging, kon Donne goed zien. Alleen, hoe hoog moest dit ding wel niet zijn? Het bestreek het grootste deel van zijn zicht en verdween ver boven hem in de lichtbruine nevel. In de schuin oprijzende wand voor hem zaten vele vreemd gevormde gaten, als ramen en deuren. Dit kon je geen toren noemen, dit was een complete stad. Een stad naar de hemel.
×