Fragment
be´sgí-jte ww voldoende zijn
be´slag zn beroerte
be´sní-jte ww bezuren, ontgelden
´bèssem zn bezem mv ~s kw ~ke
´bèsseme ww haastig uit de voeten maken
bèst zn hard
Ut ri:gent z’n bèst.
Het regent hard.
be´stèlle ww 1 in verwachting raken, 2 iets in te brengen hebben
Hittí-j hí:r ok al íts te bestèlle?
Heeft hij hier ook al iets in te brengen?
be´stawte ww bestuiten
bè:te ww bijten
betè:je ww rusten
bè tè:je bw somtijds, soms
betèts bw op tijd
be´tözí-j zn stamppot
Æst gevrorre hih moete
pas moes-be´tözí-j i:te!
Als het gevroren heeft
moet je pas stamppot van
boerenkool eten.
´bé:ze /´bi:ze ww 1 lett.: rondrennen van koeien, vaak met de staart in
de lucht, 2 fig.: op de loop gaan voor
be´zè:je vw bezijden
Be´zè:jen’t haws ston’ne bèssem op zunne kòp.
Naast het huis stond een bezem ondersteboven.
×