Fragment
De Tuinkabouter
‘Zo, die staat,’ zei de vader tegen Flipje.
Flipje had net de hengel in de handen van de tuinkabouter gedrukt, toen vader de aarde om de voetjes van de kabouter aandrukte.
‘Hij is mooi hè pap, met zijn rode muts en blauwe trui,’ vond Flipje. ‘Moeten we nu geen vijver met vissen maken, omdat hij een hengel heeft?’ vroeg Flipje aan vader.
‘Nou, daar is weinig ruimte voor en hij zal toch niet echt gaan vissen,’ antwoordde vader.
Maar hij wist niet hoe ver hij er nu naast zat met zijn voorspelling!
‘Kom,’ zei vader en sloeg zijn arm om Flipje heen.
‘Kabouter heeft al een plastic vis gevangen, hij staat nu lekker in het zonnetje en wij gaan een boterham eten.’
‘Nee eerst moeten mams en Florian de kabouter zien,’ eiste Flipje.
‘Vooruit dan maar, ga ze maar roepen,’ antwoordde vader.
Flipje vloog door de tuindeuren naar binnen om zijn moeder en zus te halen.
Hij kwam terug met moeder en Florian, die de kabouter ook prachtig vonden.
‘Erg mooi,’ vond zijn zus, ‘Jammer dat hij hier altijd moet blijven staan en dat hij niet lekker door de tuin kan banjeren!’
‘Tja,’ zei vader, ‘Daar is het nu eenmaal een tuinkabouter voor! Kom we gaan eten, de kabouter loopt niet weg!’
’s Middags liep Flipje elk vrij ogenblik de tuin in om de kabouter te bewonderen en hij vertelde hele verhalen aan de kabouter, maar deze kon helaas niets terug zeggen.
’s Avonds toen het donker werd en Flipje naar bed moest, ging hij nog even de kabouter een goede nacht wensen.
‘Welterusten kabouter, ik ga nu slapen. Tot morgen en niet weglopen hè,’ grapte hij.
Vliegester
De kabouter glom in het maanlicht en bleef uiteraard stokstijf staan waar hij door vader was neergezet. Maar wat was dat? Het leek wel of er wat door de lucht aan kwam vliegen. Het cirkelde om de tuin heen en kwam verder naar beneden. Daar viel iets en O, Ohh, het leek wel een stok.
Verder en verder viel de stok en kwam toen pardoes op het hoofd van de kabouter terecht. Je hoorde een flinke tik en tegelijkertijd sprongen er allerlei sterretjes uit de stok!
Ineens stond er een klein wezentje naast kabouter, het leek wel doorschijnend, zodat je het haast niet zag. Maar wat was dat? Het leek wel of de kabouter bewoog? Dat kan toch niet? Maar ja, het hoofdje van de kabouter bewoog naar links en het leek te kijken naar het figuurtje naast hem. Wat bijzonder, een tuinkabouter die leek te bewegen.
Toen, hoorde je heel zachtjes, ‘Nnnneemt u mmij niet kkwalijk, het stafje glipte uit mijn handen. Ik hoop niet dat het u pijn heeft gedaan?’
Er gebeurde verder niets, alleen de kabouter wiegde wat heen en weer.
‘Heeft u pijn?’ vroeg het figuurtje nogmaals.
Nu hoorde ze een licht gebrom.
‘O, wat onvriendelijk ben ik toch, ik zal mij voorstellen. Ik ben Vliegester en oefende een rondje vliegen. U moet weten dat dit één van de eerste keren is en door een windvlaag verloor ik mijn evenwicht. Daardoor vloog het stafje uit mijn hand en viel pardoes op uw hoofd. Doordat het zo hard viel kwam er wat sterrenvocht vrij, wat over u heen kwam. U moet weten dat deze sterretjes niet pijnlijk zijn, maar goed zijn voor het lichaam, je gaat er soepeler van lopen! Alleen, het stafje kan u pijn gedaan hebben, is dat zo?’
‘Hmm, Hmm’ hoorde ze nu.
‘Nou erg spraakzaam bent u niet. Ik denk dat ik maar eens verder ga en kom nog wel eens buurten, als ik een oefenvlucht maak. Een fijne avond nog en tot ziens,’ zei Vliegester en ze pakte haar stafje op en vloog weg.
Daar stond de kabouter dan. Hij knipperde nu zelfs met zijn ogen! Wat was dat nu?
Hij tilde daar zijn linkerbeen op. Wat bijzonder een tuinkabouter die bewoog! Hij deed nu een pas en trok zijn rechterbeen bij. En daar ging de kabouter. Hij liep wat stijfjes door de tuin, maar hij liep. Wat een wonder. De kabouter schudde eens flink met zijn hoofd en begreep ook niet wat er met hem gebeurde. Hij liep nog maar eens een rondje door de tuin, hè dit ging nu wat soepeler, maar hij werd er wel moe van. Hij ging maar op zijn plekje staan om wat uit te rusten.
×