Samenvatting
Het afgelopen decennium is in de wereld van politiek, beleid en bestuur een opmerkelijke ontwikkeling op gang gekomen. Terwijl in brede kring het geloof in maatschappelijke maakbaarheid achterhaald is verklaard, zien we een bestuur dat zich steeds indringender met de leefwereld van burgers bemoeit: achter de voordeur, in de wijken, op de arbeidsmarkt, in de vrije tijd. Bijzonder daarbij is ook dat maatschappelijke organisaties, marktpartijen en ook burgers zelf medeverantwoordelijk worden gemaakt voor de uitvoering van steeds meer bestuurstaken. Dit alles vormt aanleiding om van gulzig bestuur te spreken, ofwel bestuur dat erop gericht is burgers en organisaties tot grotere trouw en toewijding aan de publieke zaak te bewegen.
Waar dit fenomeen vandaan komt, welke vormen het aanneemt en hoe die verklaard kunnen worden, zijn de thema's die in deze uitgave aan bod komen. De centrale stelling luidt dat gulzig bestuur een pathologische reactie vormt op een drievoudig 'moderniseringstrauma'. Het verzorgingsstaatideaal vervliegt, het overheidsgezag erodeert, en het zelfordenende vermogen van de samenleving lekt weg. Gulzig bestuur duidt op een angstige poging dit tij te keren en maatschappelijke orde te realiseren waar deze juist steeds problematischer wordt. Op de huidige 'laatmoderne' problemen wordt steeds met een verkrampte, 'vroegmoderne' reflex gereageerd, met falend bestuur als resultaat. Wat deze diagnose betekent voor de mogelijkheden van 'goed bestuur', en vooral voor de onderzoeksagenda op dit terrein, vormt het slotakkoord van het betoog. Daarbij wordt een lans gebroken voor een 'weberiaanse' speurtocht naar de ideaaltypische kenmerken van 'laatmodern bestuur'.