Samenvatting
Eind vijftiende eeuw worden in Rome de ondergrondse ruïnes van het beroemde paleis van keizer Nero ontdekt: het Domus Aurea. De muren zijn beschilderd met weelderige symmetrische versieringen, waartussen het wemelt van de bizarre dieren en fabelwezens. Dat is het begin van een nieuwe beeldtaal, die de naam 'grotesken' krijgt naar de vindplaats in 'grotachtige' ruïnes. Hans Vredeman de Vries en Cornelis Floris verspreiden de grotesken via hun gedrukte ontwerpen met eindeloze variaties. De ornamentiek van de grotesken dringt in de zestiende eeuw niet alleen door tot de schilderkunst en de architectuur maar ook tot de glasschilderkunst, het edelsmeedwerk en de boekdrukkunst. Vandaag verbinden we het begrip 'grotesk' nog steeds aan het grillige, bizarre, monsterachtige maar ook aan het karikaturale en lachwekkende. Bosch en Bruegel waren met hun drollerieën de grote pioniers van het groteske in de prentkunst. James Ensor, Fred Bervoets, René De Coninck, Carll Cneut en anderen staan in een lange traditie van kunstenaars die zich lieten en nog steeds laten inspireren door het groteske en de grotesken.