Samenvatting
Toen mijn oudste kleinzoon ergens tussen de twee en drie jaar oud was, kroop hij, speels als hij was, vaker op mijn rug. We gingen samen al kruipend op avontuur en de kleine wist wel waarheen, hij wees over mijn hoofd in de verte. Daar! Al gauw was hij Kleine Beer en ik uiteraard Grote Beer. We woonden in een hol in het bos, dicht bij de rivier en elke morgen gingen we na een vast ochtendritueel op zoek naar honing. Kleine Beer kon de bijennesten al van ver ruiken, hij was jong, had scherpe ogen en oren en een voortreffelijke neus. Onderweg gebeurde er van alles wat Kleine Beer ter plekke spontaan bij elkaar fantaseerde. Elke keer ongeveer hetzelfde verhaal met vaak ook kleine verschillen. Zo kwamen we soms de gemene Reuzebeer tegen, een andere keer de Grijze (gevaarlijke) of de Gele (vriendelijke) Wolf en we beleefden elke keer weer nieuwe, spannende avonturen.