Samenvatting
Mohamed Jalal ad-Din Rumi (1217-1273) was de meest invloedrijke dichter en soe -mysticus van zijn tijd. Rumi’s leraar was de mysterieuze derwisj Shams. In het boek ‘Goddelijke weerspiegelingen’ neemt Melahat Ürkmez de lezer mee in de bijzondere vriendschap tussen Rumi en Shams. Ze vertelt hoe Rumi op een dag naar Shams aan het zoeken was,maar hem niet kon vinden. Een storm brak uit, Rumi schrok wakker en zag Shams die plotseling voor hem stond. En Shams spreekt vervolgens tot Rumi: ‘Ik heb een vulkaan ontstoken die op het punt van uitbarsten stond. Je was rauw en ik heb je gekookt. Nu sta je in vuur en vlam en je zult meer en meer branden. Maar je moet het opgeven om mij in mijn spoor te volgen. Zie Allah in de spiegel en in jezelf, zoek Allah! Je moet zo in vuur en vlam staan dat de waardevolle woorden als parelen vanuit je hart het vuur ontsteekt in de denkgeest van de mensen, zodat hun harten ook voor eeuwig gaan branden.’ Shams’ woorden maken diepe indruk op Rumi: ‘Ik hoef niks te doen om Hem te laten binnenkomen. Als ik wervel maak ik die beweging naar Hem, ik geef mezelf over aan Hem. Ik kan me helemaal laten vullen met warmte en licht. Als ik overstroom, kan ik dat door laten stromen naar alles en iedereen. Zoals de zonnestraal zich niet kan afscheiden van de zon, kan een golf dat ook niet van de oceaan. Zo kunnen we dus niet afgescheiden zijn van elkaar omdat we deel uitmaken van een oneindige oceaan van Liefde.’