Samenvatting
P. C. (Pieter Cornelis) Boutens (1870-1943) groeide op in Middelburg, in een streng-protestants gezin. Na een carrière als leraar klassieke talen op de jongenskostschool Noorthey te Voorschoten vestigde hij zich in Den Haag. Daar kon hij zich met het geven van privélessen en steun van vrienden en bewonderaars meer richten op de literatuur. Zijn werk getuigt van de filosofie van Plato: de ziel neigt boven het aardse leven uit, naar een hogere wereld. Naast dit zienerschap heerst in zijn werk ook een zwijgen: dit hogere kan slechts bij benadering in woorden uitgedrukt worden – en daarnaast moest hij tevens zijn homoseksualiteit verzwijgen. In zijn gedichten viert hij de schoonheid van de natuur, zijn godsbesef en de verheven liefde die boven leven en dood uitstijgt. Boutens' dichtwerk toont verwantschap met dat van Herman Gorter en J. H. Leopold, maar vindt in zijn latere bundels zijn eigen weg, in een rijke, glanzende stijl, die voor de aandachtige lezer diepe geheimen ontvouwt.
P. C. (Pieter Cornelis) Boutens (1870-1943) groeide op in Middelburg, in een streng-protestants gezin. Na een carrière als leraar klassieke talen op de jongenskostschool Noorthey te Voorschoten vestigde hij zich in Den Haag. Daar kon hij zich met het geven van privélessen en steun van vrienden en bewonderaars meer richten op de literatuur. Zijn werk getuigt van de filosofie van Plato: de ziel neigt boven het aardse leven uit, naar een hogere wereld. Naast dit zienerschap heerst in zijn werk ook een zwijgen: dit hogere kan slechts bij benadering in woorden uitgedrukt worden – en daarnaast moest hij tevens zijn homoseksualiteit verzwijgen. In zijn gedichten viert hij de schoonheid van de natuur, zijn godsbesef en de verheven liefde die boven leven en dood uitstijgt. Boutens' dichtwerk toont verwantschap met dat van Herman Gorter en J. H. Leopold, maar vindt in zijn latere bundels zijn eigen weg, in een rijke, glanzende stijl, die voor de aandachtige lezer diepe geheimen ontvouwt.