Fragment
Een kwartier later verlaten Jürgen en Aleksandr samen de woning en lopen naar de auto. Als ze instappen kijkt Jürgen Aleksandr aan. Hij mag hem niet, die vent met dat eigenaardige haar. Hij overweegt hard weg te rennen om vervolgens bij de politie alles op te biechten.
Het lijkt alsof Aleksandr voelt wat Jürgen van plan is. Hij kijkt hem strak aan.
“Niet doen, geen overhaaste reactie. Stap nu maar gewoon in dan komt alles verder in orde”.
Jürgen draalt. Langzaam steekt hij zijn hand uit naar het portier alsof hij hem wil openen. Dan draait hij zich om en begint te rennen. De straat uit en linksaf de bocht om. Aan zijn linkerkant ziet hij een smal pad. Kennelijk een pad dat de achtertuinen met de woningen daar verbindt. Achter zich hoort hij het geluid van rennende voetstappen. Snel duikt hij het donkere pad in. Op de tast loopt hij verder. Zijn hand raakt een deurknop aan van een deur die toegang tot een achtertuin geeft. Hij drukt de knop omlaag en de deur geeft mee. Voorzichtig stapt hij de tuin in. Als hij stilstaat en luistert, hoort hij Aleksandr in het gangpad zachtjes vloeken.
“Waar ben je godverdomme gebleven”.
Als Jürgen een stap verzet flitst er een helder licht aan. Kennelijk is de beweging opgemerkt door de sensor van een buitenlamp aan de gevel van de woning. Tegelijk begint er verderop een hond te blaffen. Aleksandr gooit de deur van de achtertuin open. Daar staat Jürgen ontredderd en volop in het licht.
“Klootzak, straks verpest je alles. Kom nu snel mee”. Ondertussen pakt hij Jürgen bij zijn arm en sleurt hem uit de tuin en sluit de deur. In de woning floept op de eerste etage het licht aan. Een hoofd verschijnt voor het slaapkamerraam en gluurt in de tuin.
“Wat is er aan de hand?” vraagt een vrouwenstem slaperig.
“Oh, niks. Zeker een kat die de sensor activeerde. Ga maar weer slapen”.
Jürgen laat zich gedwee door Aleksandr terugbrengen naar de auto.
×