Fragment
Gedicht uit het eerste hoofdstuk JAARGETIJDEN :
WINTER
De winter is de warmste tijd van ‘t jaar,
je moet ‘m wel eerst zelf naar binnen dragen.
De maand december prikt met luid misbaar
-een zilveren snavel- door je huid,
gaat fel te keer tegen je winterslaap
en wil iets voor je regelen, iets doen,
liefst gauw en ook niet soms, alsmaar,
het steeds klontert voortdurend aan je schoen
Je glijdt snel uit, het is te glad,
de kou springt grillig met ons om:
ze laat je vallen.
Rijp etst een scherpe rand langs ‘t dak en langs de takken
maar bomen tonen hun gebrek aan vorm
door af en toe, heel onverwacht,
uit hun te witte vacht
een pluk te laten zakken
Herinnering: de handschoen uit je mouw,
de sneeuwbal die je gooide tegen een geruite pet,
je grootvader, het sprookjesboek, de koek en zopie-pret.
We blazen bloemen van de ramen, door het glas
zien we een Janus-kop: onze twee helften
zijn hetzelfde, het is precies zoals het was: je huis is
én couveuse én bejaardenflat, een glazen kast waarin je
als Sneeuwwitje ligt met een verlopen APPLE in haar tas
Buiten, stampvoetend op de aarde
klinkt de echo van het zijn en tussen elke stap
het niet-zijn, onze passen overbruggen en bewaren
ze beademen de tijd
Een kleine vogel kleurt z’n territoor
door ‘n rode borst hoog op te zetten
en hulst verscheurt de stilte met z’n oor-
verdovende geschreeuw van rode bessen
De sneeuwkristallen schitteren verblindend wit,
het zien vergaat je met het horen,
‘t geluid ontglipte je, ‘t is bevroren
Je houdt je staande door het strooien van de as
‘t was
winter
Gedicht uit het derde hoofdstuk LICHTGEDICHT :
EEN LAATSTE WOORD
Zo simpel is het niet
oplossen in het heelal
als je bezig bent samen
de top van de laatste berg te beklimmen
eerst moet je de taal opbergen
woorden onhoorbaar maken
dan wordt het moeilijk om elkaar
alsnog een laatste woord te gaan geven
de vraag is dus
willen we ze wel kwijt?
als er een paar
of eentje maar
bijna stil
bijna zonder geluid
liever nog even
bij ons
wil blijven
stilte als liefdes ongeluid
Gedicht uit het derde hoofdstuk LICHTGEDICHT :
AAN ZEE
de dag doet langzaam het licht uit
- Daag dag - , roept de nacht en zegt :
- Wacht nog een tijdje want dan zullen die twee daar
samen op de rand van onze gouden horizon
vast nog wel even blijven zitten - .
„Even, als jij bij me bent ?“
dacht ik toen
„dat zou nog wel eens wat langer kunnen duren !“
„Of dacht jij dat ?“
×