Samenvatting
In deze rijk geïllustreerde studie wordt vanuit een brede cultuur- en kerkhistorische optiek de ontwikkeling van het doopsgezinde kerklied beschreven gedurende de negentiende en twintigste eeuw. Het betreft een chronologisch geordende ontstaans- en receptiegeschiedenis van de doopsgezinde hymnologie aan de hand van dertien liedboeken, beginnend met de Christelyke Gezangen (1793) en eindigend met het nog als doopsgezind te typeren restant aan liederen in het Liedboek voor de Kerken (1973). De analyse richt zich hoofdzakelijk op de verklaring van de hymnologische, liturgische en theologische kenmerken en veranderingen doorheen de tijd, waarbij voor doopsgezinden relevante begrippen als 'rechtvaardiging' en 'heiliging' telkens als ijkpunt fungeren. Zo wordt inzichtelijk gemaakt hoe en waarom de geheel eigen, historisch en kerkelijk getoonzette liedcultuur van dopers Nederland, met dichterlijke grootheden als Aagje Deken, Matthijs Siegenbeek en Jeronimo de Vries, uiteindelijk een zeer oecumenisch, algemeen protestants karakter zou verkrijgen.