Samenvatting
Als Jan vier is, krijgt hij een stiefvader die deel uitmaakt van een beweging met geheel eigen opvattingen over gezondheid, onderwijs en opvoeding. Als hij in verzet komt, wordt Jan steeds extremer aangepakt, mishandeld en volgestopt met zware medicijnen. De jongen heeft één plek waar hij zich echt veilig voelt: het plaatselijke politiebureau, waar hij vaak uren stilletjes naar de dienders zit te luisteren. Op zijn zestiende wordt hij weggestopt in een Belgische instelling voor verstandelijk gehandicapten van ‘de beweging’. Zijn moeder is terminaal ziek en krijgt een zeer omstreden alternatieve behandeling tegen kanker. Dat is de grens. Jan loopt weg, leeft op straat, krijgt te maken met drugs en misbruik en belandt in een psychiatrisch ziekenhuis. In zijn hoofd hoort hij ze al zeggen: ‘Zie je wel...’ Dat nooit. Dus kiest hij de enige andere weg die hem rest: geweldloos terugvechten. Met hulp en vertrouwen uit soms onverwachte hoek worden wonden geheeld. Stap voor stap verovert hij zijn plek binnen het politiekorps. Terwijl zijn tegenstanders proberen de perfecte karaktermoord op hem te plegen door aangiftes, beschuldigingen en rechtszaken, doet hij samen met een journalist jarenlang in alle stilte onderzoek naar hen. Langzaam weet hij steeds meer mensen en instanties wakker te maken en groeit ‘Gekke Jantje’ binnen het korps uit tot specialist op het gebied van sektes en gesloten gemeenschappen. Bevrijd uit een onzichtbare wurggreep, zet hij nu zijn eigen ervaringen in om anderen te helpen.