Fragment
Gaya komt net bij een zieke bewoner naar buiten. Ze heeft weer een helend drankje gegeven met de daar bij horende spreuk.
Plotseling hoort ze ander rumoer dan normaal. Athena, de uil van Gaya komt aangevlogen en zodra hij op haar schouder is geland, zegt hij, ‘Er komen veel soldaten aan’.
Gaya zucht eens diep en vraagt zich hardop af, ‘Wanneer blijven die gasten nou eens weg? Gewoon een paar dagen maar. Het is iedere dag weer dezelfde ellende met die gasten’.
De uil kijkt zijn vrouwtje aan, maar geeft geen antwoord. Niet omdat hij niet wil, maar omdat hij niet kan. Hij moet moeite doen om niet te vallen. Gaya is namelijk harder gaan lopen.
Er klinkt onheilspellend gehuil van een wolf.
Dat zijn Julius en zijn wolf, Alpha. Ze zijn ook in de buurt en hebben het gevaar van de soldaten ontdekt.
Athena vliegt nu op en laat, als antwoord, zijn typische geluid horen.
Dit wordt de eerste keer dat het team compleet tegenover de soldaten van de graaf zal kunnen staan.
Gaya komt gelijk met de soldaten aan op de bouwplaats.
De soldaten zien dat Gaya er is en twijfelen even.
Van achter uit de groep soldaten komt nog iemand naar voren gereden. Het is de graaf zelf.
Gaya probeert een inschatting te maken van het aantal soldaten. Het moeten er een stuk of veertig zijn. Zoveel heeft ze er buiten het kasteel nog nooit bij elkaar gezien.
Natuurlijk weet ze dat er meer soldaten zijn in de kazerne van het kasteel. In totaal heeft de graaf een leger van zo’n 200 soldaten.
Sebastiaan komt naast Gaya staan. Ook Julius sluit zich bij hen aan. Van Lorena en Mabel is nog geen teken van leven.
Gaya kijkt heel even naar haar uil. Het is net of ze een opdracht geeft zonder hem uit te spreken. Athena vliegt gelijk weg.
Dan kijkt ze met een strakke blik naar de graaf.
Met een donkere blik in zijn ogen bestudeert hij de jonge heks en herkent haar. Dan zegt hij, ‘Zo, zo. Wie we daar hebben? Jij lijkt erg veel op iemand die lang mijn gastvrijheid heeft misbruikt. Je lijkt veel op de dochter van mijn tweede vrouw’.
Gaya slikt een keer zichtbaar. Deze confrontatie had ze nog niet verwacht. Ze doet haar armen over elkaar, maar zegt nog niets.
De graaf, die geen tegenspraak verwacht vraagt. Wie zijn die knaapjes naast je? Zijn het van die armoedzaaiers uit het dorp?’
Nu kijkt hij triomfantelijk rond en zegt luid, zodat iedereen hem hoort, ‘Dit is mijn dorp! Hier bepaal ik wat er gebeurd! De bouw van deze huizen heb ik niet bevolen! Ze worden vandaag nog gesloopt! Hebben jullie dat begrepen stelletje luizen!’
Een aantal soldaten stappen van hun paarden en lopen op de mannen die gereedschap in hun handen hebben en pakken het af. Even later gooien ze het op een grote hoop bij elkaar.
Nu wordt het tijd om in te grijpen dus Gaya zegt, ‘Die huizen laat ik bouwen’.
De graaf kijkt zijn dochter verbaasd aan en zegt, ‘Jij? Wie denk jij te zijn om op mijn grondgebied zaken als deze te bepalen. Verdwijn uit mijn leven, wicht!’
Gaya schudt het hoofd en zegt, ‘Ik ga nergens heen. De mensen uit het dorp hebben me nodig’.
De meeste dorpsbewoners komen nu achter Gaya staan. Daar voelen ze zich veilig.
De graaf voelt zich sterk en spoort zijn soldaten aan om de opgebouwde delen van de huizen te vernielen door te zeggen, ‘Breek die krotten maar snel af, mannen. Die dingen horen niet hier’.
Tegen de bevolking van zijn dorp zegt hij, ‘Laat dit een waarschuwing zijn. De volgende keer vernielen we voor ieder door jullie zelf gebouwd huis, één van de bestaande huizen af, als straf voor jullie ongehoorzaamheid’.
Eén soldaat loopt vol lef op één van de in aanbouw zijnde huizen af en wil beginnen met het slopen.
Een paar anderen volgen hem.
Gaya ziet het en roept, ‘Halt! Als jullie doorgaan, zal ik jullie op het minst verwonden’.
De graaf begint hard te lachen en stopt abrupt als hij Gaya haar dolken ziet pakken. Dan roept hij, ‘Blijf bij mijn soldaten weg, wicht. Ze zullen je verwonden of doden en ik zal daar geen seconde om treuren!’
Nog één keer kijkt Gaya naar de graaf en sist, ‘Vader, laat die nep soldaten van je uitkijken. Flikker op uit dit dorp. Laat het dorp aan de bewoners’.
De graaf lijkt nu pas echt woedend te worden en roept, ‘Noem me nooit meer vader. Je bent niet langer mijn kind. Voor een boeken-wurm ben je maar een oerdom kind. Met die twee vriendjes van je kan je het nooit opnemen tegen mijn leger’.
Dit is het teken voor Sebastiaan om zijn zwaard te trekken.
Julius pakt gelijktijdig zijn kleine kruisboog en legt er in één vloeiende beweging een pijl op.
Het levert een lachsalvo van de graaf op.
Ergens huilt er een wolf. Voor de soldaten is het iets wat niet zo belangrijk is.
Julius zegt zacht in het oor van Gaya, ‘Mabel en Lorena staan ook klaar’.
Gaya glimlacht even. Dan kijkt ze weer ernstig en zegt tegen de graaf, ‘Vader, voor de laatste keer zeg ik je, verdwijn met die stomme soldaatjes van je. Anders zullen e het bezuren’.
De woede van de graaf begint nu zo langzamerhand op een kook-punt te komen. Zijn rode gezicht verraad het. Hij zegt met luide stem tegen de soldaten, ‘Mannen, lever me het hoofd van dat wicht en je zult beloond worden!’
Gaya knikt, dit had ze wel verwacht. Haar vader gaat over lijken. Ze weet echter één ding zeker. Niet over de lijken van haar of de mensen hier uit het dorp.
De soldaten pakken hun wapens en maken zich klaar voor de strijd met het meisje en de twee knapen naast haar.
Eén van de soldaten heeft al eens een pak slaag van Gaya ontvangen en is niet zo zeker. Hij fluistert iets in het oor van de hoofdman.
Die kijkt verbaasd op en loopt direct naar de graaf. Even overleggen ze onhoorbaar voor Gaya en de dorpsbewoners.
×