Samenvatting
Ergens waar ik nergens moet zijn is een ‘coronadichtbundel’. Hij is meer dan dat, uiteraard, maar toch: in het openingsgedicht OP(EN) SLOT is al sprake van ‘de eerste lockdown’, ‘in de wereld / ging alles dicht’.
De dichter neemt de tijd, ‘om te zijn / op het ritme van / licht en tuin’. Hij geniet van de natuur, maar rouwt ook om de ‘nature morte’. Hij laat de moed niet zakken: ‘morgen / begin ik opnieuw / en dat werkt’. En hij probeert ‘samen / niet alleen / te blijven’.
Hij meandert tussen ver en dichtbij, toen en nu, ‘mezelf’ en daarbuiten. Alles vloeit samen. Hij mijmert een eind weg. En zo kom je dan ergens waar je nergens moet zijn maar altijd lijkt geweest te (willen) zijn. Het leven wordt reizen, bergen en bergen verzetten. Ook als je nergens naartoe mag of
kan. Wat een luxe, zomaar te kunnen lettergrijpen: kom, dichter, we pakken het licht en maken van de dag een gedicht.
De dichter reikt vele thema’s aan, in een uitgepuurde, naar abstractie neigende taal. Af en toe bedenkt hij nieuwe woorden: altijdblauw, oververzoening, herinnertijdloos, etc. Dat heb je met die dichters…
En dan zijn de woorden weg. Gun ze de tijd om ver te raken, altijd op hun hoede zichzelf tegen te komen.