Samenvatting
Eigenlijk ga ik bij het schrijven van deze verhalen te werk als een kunstschilder: voor mij staat een wit doek dat ik met kleur wil vullen. Dat lege doek is in deze novellen een man met een beperkt bestaan, kleurloos, eenzaam en teruggetrokken. Dan treft hij een kat, hond, kind, paard of vrouw die dat lege blad inkleurt. De man komt tot leven, dat hij in dienst stelt van de ander. Dat doet deugd aan zijn geatrofieerde altro; het vervult hem met een liefde voor die ander, een niet-egoïstische liefde. Een soort reset and play, hem geschonken door de goden of het noodlot, of gewoon door zijn eigen verlangen.
Wat doe je met plotselinge, oncontroleerbare uitbarstingen van energie? Theo ging fietsen. Net zo eenzaam als thuiswerken, maar onder het fietsen was er tenminste een voorbij trekkend landschap. Een bijna-botsing levert hem een fietsmaatje op. Dat wordt wat...