Samenvatting
In het gewest Stad Groningen en Ommelanden (Stad en Lande) bestond voor 1795 het equivalent, een merkwaardige belasting. Aankomende ambtenaren moesten voor hun benoeming een bedrag variërend van 50 tot 15.000 gulden betalen. Het begon in 1660 toen op voorstel van stadhouder Willem Frederik de staten van de Ommelanden om hun schulden te saneren besloten tot introductie van het equivalent. Enige jaren later volgde de stad Groningen dit voorbeeld en eisten eveneens van de stedelijke ambtenaren een bedrag. De opbrengst hiervan werd echter onder de leden van het stadsbestuur verdeeld. Na verloop van tijd deden de heren van de Ommelanden hetzelfde. Vanzelfsprekend rees er bij een groot deel van de bevolking langzamerhand verzet tegen deze vorm van zelfverrijking en bij de onlusten rond het jaar 1748 kwam het tot een uitbarsting en eiste men afschaffing. Stadhouder Willem IV en later zijn echtgenote gouvernante Anna van Hannover handhaafden de equivalentenbelasting, maar verlaagden de bedragen en besloten dat de opbrengst in de overheidskas moest komen. Het onderling potverteren was er dus niet meer bij! In 1795 schaften de aan de macht gekomen patriotten bij de Bataafse revolutie het equivalent af. Zij vonden dat het betalen van geld om ambtenaar te mogen worden niet meer kon. In dit boek beschrijft de auteur ontstaan, ontwikkeling en einde van de equivalentenbelasting.