Fragment
Hoofdstuk 31
Soms klopt het ineens allemaal. De katten, liggen lepeltje-lepeltje op een stoel, de hond ligt op mijn voeten te slapen. Ik hoor drie verschillende soorten muziek boven van de kinderen, dit soort ogenblikken moeten we koesteren.
Misschien moet je niet verwachten dat er veel stabiel is in een huis waar nog kinderen en huisdieren wonen. Het is heerlijk dat we nu elkaar hebben, een maatje waarmee je dingen kunt bespreken, waarmee je plezier kunt maken, en waarmee je stil kunt genieten van kleine dingetjes. Mooie muziek, een prachtige zonsondergang, het eerste voorjaar in de lucht. De momenten van innerlijke rust worden meer, de verdrietige momenten worden minder, we vinden onze draai, het is goed.
Niets buiten jou kan je vrede geven, maar dat betekent ook dat niets buiten jou je kan kwetsen, je vrede verstoren, of jou op enige manier van streek kan maken.
Ze leefden nog lang en gelukkig gebeurt alleen in sprookjes, het echte leven is net de springprocessie van Echternach, twee stappen vooruit en een achteruit.
Het is de kunst om met onvolmaaktheid om te gaan.
Vannacht heb ik weer van Leo gedroomd. Niet die nachtmerrie die me duidelijk moest maken dat er iets fout ging, en wie daar de schuld van was. Maar een lieve glimlach, die ik zo goed van hem ken.
Die blik van geamuseerde tederheid,
“Dat doe je goed, Elfje.”
Alkmaar, 2020.
×