Samenvatting
Met de dichter gaat de lezer op weg naar plekken die zich ver weg bevinden, dat wil zeggen ver van het heden, zowel in het verleden als in de toekomst.Op zijn tocht wordt de dichter vergezeld door de dood, die zoals blijkt, niet vóór de ik-persoon uitgaat, maar steeds achter hem volgt. De dichter leeft daardoor in de schaduw van de dood. Anders dan men verwachten zou, veroorzaakt dit geen gevoel van vervreemding, maar eerder een sensatie van vertrouwdheid, aangezien de dichter ooit een verbond met de dood gesloten heeft. Degenen die hij op zijn tochten ontmoet, verkeren, omdat zij al gestorven zijn, in het niet-zijn. Dit niet-zijn speelt derhalve een essentiële rol. De eindeloze afwisseling in achtergrond en perspectief zorgt verder voor een caleidoscoop aan impressies, waarin de sprekende stem van de dichter de enige constante is.