Fragment
Een gewaagde sprong (pag. 4-7)
Aan de dramatische situatie van de ballingschap ontspringt de rijkste bron van de Bijbel.
De tijd van de ballingschap kan niet hoog genoeg worden gewaardeerd. Geen enkele periode in de Schrift bleek zó constructief voor de geloofsontwikkeling van Israël. De Woorden van profeten zoals Amos, Hosea, Jesaja, Jeremia, Ezechiël en veel anderen kristalliseren in een nieuwe wereld. Hier wordt het fundament gelegd voor elke gemeenschap die zich beroept op Het Boek.
Maar dat gaat niet zonder pijn en verdriet. In 587 bezwijkt Jeruzalem onder het geweld van de Babylonische legers en daarmee ook de tempel, de liturgie, het brengen van de offers, het functioneren van priesters en levieten, het koningschap en de eenheid van het volk.
Israël valt in een diepe geloofscrisis. Waar is God? De God van Israël is overwonnen door een god van een heidens volk. De beloften klonken zo betrouwbaar en helder: `Heel Kanaän zal Ik aan u en uw nakomelingen geven om het voor altijd te bezitten” (Gen. 17,8). Hoe klinkt dat in de ballingschap? `Uw huis en uw Koninklijke macht blijven bestaan voor altijd; uw troon staat vast voor eeuwig’ (2Sam.7,16). Maar met de deportatie is het huis van David ten ondergegaan. Voorgoed.
Op het hoogtepunt van zijn gebed in de pas voltooide tempel bidt Salomo: `Moge de Heer onze God met ons zijn, zoals Hij met onze voorvaderen is geweest, laat hij ons niet verlaten en ons niet verstoten’ (lKon. 8,5 7).
Maar wat is er terechtgekomen van Zijn beloften?
In Babel hangen de harpen aan de wilgen (Ps.l37,2) en vragen de ballingen zich af: Waar is toch die God die ons dat alles voor altijd en eeuwig beloofde? De profeten spreken een oordeel uit over de afgelegde weg: Israël moet zijn les overdoen! Dé intrigerende vraag is: hoe is Israël uit die geloofscrisis gekomen? Hoe is het de ballingen uit Juda in die ballingschap (587-539) gelukt om opnieuw te beginnen?
In onze gedachten laten we Israël gemakkelijk terugkeren naar het land. We horen, noch voelen de pijn van Israël bij het verlies van alles wat tot dan toe het leven bepaalde en vastheid en vreugde gaf.
Israël is door de ellende van de ballingschap heen gekomen, allereerst omdat het de werkelijkheid onder ogen ziet en belijdt dat het verleden voorbij is. Ze erkennen dat het zo niet langer kan. Ze hebben een boeteviering gehouden: `Vanwege haar zonden werd Jeruzalem een mikpunt van spot. Laten wij naar ons eigen gedrag kijken en teruggaan naar de Heer. Wij waren ontrouw en opstandig: U vergaf het ons niet’ (Klaagliederen 1,8; 3,40-42). De Klaagliederen laten horen hoe Israël vastliep op God als beschermer. Israël wordt wat voorzichtiger met woorden als `eeuwig’, `Gods wil` en `altijd zo geweest’. Israël wordt in die jaren volwassen en leert dat de toestand van de wereld afhangt van de keuze van de mens. Onder applaus van de profeten neemt Israël in de ballingschap met de keuze voor de Tora, de verantwoordelijkheid op zich voor het eigen leven en voor het leven van anderen.
In de periode van de ballingschap past Genesis en krijgt dit verhaal een plaats aan het begin van de Bijbel. Gen. l gaat niet over het begin van de wereld, maar is de geloofsbelijdenis van Israël in een God die alles en allen geschapen heeft. Het is een gewaagde sprong van een onderdrukt volk om zijn diepste overtuiging te delen met zijn bezetters. In een vreemd land, te midden van andere volken, groeit Israël naar een universele visie over God. God is niet alleen de God van Israël. Hij is ook de God van Israël buiten het land. Hij is ook de God van alle volken. Deze God maakt dé mens naar zijn beeld en gelijkenis.
Deze mens hoort en begrijpt wat Gods bedoeling is: kiezen om het leven en de wereld in te richten naar de aanwijzingen van de geboden. De eerste vijf boeken van de Bijbel, de Tora, hebben vanaf dat moment een centrale plaats in het gemeenschappelijke en persoonlijke leven van Israël en de Israëlieten. De toekomst wordt niet door het verleden bepaald, maar door de keuze van de mens. Daarmee sluit dan ook het boek Deuteronomium: `Leven en dood houd Ik u voor, zegen en vloek. Kies het leven, dan zult u met uw nakomelingen het leven bezitten, door de Heer uw God te beminnen, naar Hem te luisteren en aan Hem gehecht te blijven' (Deut. 30,19-20).
Een voorbeeldige Amsterdammer (pag. 68 -70)
Spinoza had Amsterdam hoog zitten
`Kijk, daar staat hij`. Trots wijst wethouder Carolien Gehrels bij het raam van haar werkkamer naar beneden. Naast het Amsterdamse stadhuis kijkt Spinoza gehuld in
bronzen mantel sereen voor zich uit. ‘Rotterdam heeft Erasmus, maar wij hebben Spinoza’, verklaart Carolien Gehrels, sinds 2006 wethouder cultuur, sport en bedrijven van de hoofdstad. De inzet van Gehrels voor Spinoza`s eerherstel hangt samen met persoonlijke bewondering. Zoals veel spinozisten vindt ze zijn ideeën over vrijheid aantrekkelijk.
Hij maakte zich sterk voor het recht van burgers om hun overtuigingen te verkondigen, zonder represailles van de staat.
‘Het doel van de staat is vrijheid’, citeert Gehrels de woorden die onder Spinoza`s bronzen evenbeeld prijken. De vrijheid van burgers om kritiek op de overheid te uiten, verbetert
het bestuur, meende Spinoza, en is dus in haar eigen belang. Zonder vrijheid van meningsuiting nemen burgers volgens hem de wet niet meer serieus. Dat vrijheid van denken en meninguiting bij hem boven godsdienstvrijheid gaat, is in deze tijd en stad heel belangrijk, zegt Gehrels. Iedereen mag vinden en ook geloven wat hij wil.
Spinoza geeft haar in deze situaties handvatten. Hij heeft bijvoorbeeld een grens gesteld aan vrijheid: jouw vrijheid mag niet die van een ander beperken. Je geschiedenis kennen,
is belangrijk om te weten waar je vandaan komt en naartoe gaat, daar was Spinoza volgens Gehrels van overtuigd. De filosoof was zoon van uitgeweken Portugese Joden. ‘Amsterdam is altijd een stad geweest van minderheden die elkaar helpen. Daar had ik het met Ahmed Aboutaleb wel eens over toen hij hier nog wethouder was en mijn buurman, hij moslim, ik homo.
Hoe minderheden samen een meerderheid kunnen vormen. Spinoza leefde ook in zo’n tijd. En hij was een rolmodel, ging vanaf zijn vijfde van zes uur ’s ochtends tot acht uur ’s avonds naar school, hier, in de Portugese synagoge. Die kinderen spraken op hun veertien al zeven talen’. Dat is misschien wat te veel van het goede, denkt Gehrels, maar de verheffing van
het volk is wel één van de speerpunten in haar cultuurnota.
Ze wil Amsterdammers vooral cultuur - wijsheid bij brengen.
Zo kunnen ze leren en profiteren van de verschillen en overeenkomsten tussen hen en hun stadsgenoten. Spinoza gebruikt in zijn werk voor die verheffing de rede, waarmee
je voldoende afstand kunt nemen van je emoties. Is dat wel voor iedereen weggelegd?
‘Nee, maar het gaat niet om wat je bereikt in vergelijking met anderen. Belangrijk is het verschil in wat je tien jaar geleden wist, nu weet en over tien jaar zal weten. Jezelf verbeteren door een leven lang te leren’.
Het duurde ruim driehonderd jaar, maar Amsterdam heeft zich pontificaal achter zijn beroemde filosoof geschaard. De Joodse denker Baruch (later Benedictus) de Spinoza werd in de Jodenbuurt geboren, op een steenworp afstand van het huidige stadhuis. Op volwassen leeftijd raakte hij in conflict met de religieuze leiders van de Amsterdamse - Joodse gemeenschap.
Ze spraken een banvloek over hem uit en hij verliet de stad, waarschijnlijk mede door toedoen van het stadsbestuur. Toch had hij Amsterdam hoog zitten, zo blijkt uit zijn `Theologisch - politiek traktaat`: ‘Amsterdam bijvoorbeeld plukt de vruchten van deze vrijheid blijkens zijn groei, die alle volken bewonderen.
In deze bloeiende en bevoorrechte stadstaat leven immers mensen uit alle volken en met alle mogelijke geloofsovertuigingen eendrachtig samen’.
Los van een standbeeld bij het Spinoza Lyceum en twee straatnamen, waren er in de hoofdstad tot 2007 weinig sporen van de filosoof te bekennen. Om daar verandering in te brengen, werd in 2006 de Amsterdamse Spinoza Kring opgericht. Het gezelschap ziet als monument graag een Spinoza centrum om de herinnering levend te houden.
Stichting Spinoza Monument nam hiervoor het initiatief en regelde in vijf maanden het ontwerp, geld en papieren.
De opdracht ging naar beeldend kunstenaar Nicolas Dings. Hij plaatste een bronzen Spinoza op een ellipsvormig voetstuk van terrazzo. Naast het beeld ligt een wiskundige, ruimtelijke vorm met twintig gelijkzijdige driehoeken. De vorm is van geslepen graniet en verwijst naar de denkbeelden van Spinoza en zijn beroep: lenzenslijper.
×