Fragment
Ember zat onder een grote boom, het schetsboek op haar schoot, terwijl ze haar potlood voorzichtig over het papier liet glijden. Voor haar lag het dikke boek van Sem open, vol met gedetailleerde informatie over magische wezens. Ze had het van hem geleend om inspiratie op te doen, maar haar gedachten dwaalden steeds af naar de twee wezens die ze in het echt had gezien: de Lumorix en de Terramorpha. Ze had besloten om eerst de Lumorix te tekenen. Voorzichtig begon ze de vleugels te schetsen, waarbij ze de breedte en kracht van het wezen probeerde vast te leggen. De Lumorix was een majestueus, draakachtig wezen met grote vleugels die in het zonlicht glansden. Het had een lange, slanke staart die sierlijk achter hem aan zwiepte terwijl hij door de lucht zweefde. Zijn veren en vacht waren fijn en glinsterden zilverachtig, bijna als sterrenstof, en zijn ogen hadden een intelligente, oude uitstraling die indruk op haar had gemaakt. Ember herinnerde zich hoe de Lumorix met hen mee was gevlogen over de woestijn, zijn enorme vleugels stil en krachtig, alsof hij moeiteloos door de lucht gleed. Het wezen leek hun geen kwaad te willen doen, maar waakte eerder over hen terwijl ze hun weg door het zand vonden. In haar schets probeerde ze het moment vast te leggen waarop hij naast hen had gevlogen, zijn huid licht weerkaatsend in de schemering. Terwijl ze verder tekende, schreef ze op dat de Lumorix vooral in de buurt van woestijnen leefde, waar hij zandstormen kon beheersen en zichzelf kon verbergen in de wervelende winden. Zijn magische kracht was indrukwekkend, maar hij straalde een gevoel van kalmte en bescherming uit, alsof hij het landschap en zijn bewoners beschermde. Toen ze klaar was met de schets van de Lumorix, ging haar aandacht naar de Terramorpha. Het was een groot, insectachtig schepsel, ongeveer een meter lang, met een glanzend, larfachtig lichaam dat zich in de grond kon boren. De Terramorpha had geen grote zichtbare poten, maar bewoog zich voort door zich als een duizendpoot op allemaal kleine pootjes. Zijn huid was donkergrijs met een zilverachtige glans, en het had kleine, lichtgevende ogen die zich aanpasten aan het donker van de ondergrond waarin het leefde. Ze schreef erbij dat de Terramorpha in staat was om de aarde om zich heen te manipuleren. Het kon de grond openen en sluiten, zichzelf zo verbergend voor vijanden of om tunnels te graven. Het leefde diep onder de
102woestijnoppervlakte, onzichtbaar voor de meeste mensen. Ember schetste de gladde rondingen van zijn lichaam en probeerde de glans van zijn huid vast te leggen, terwijl ze nadacht over hoe bijzonder het was om een wezen als dit van dichtbij te hebben gezien. Nadat ze de schetsen van beide wezens had afgerond, leunde Ember achterover en bekeek haar werk. Het voelde goed om haar ervaringen op deze manier vast te leggen, om niet alleen te lezen over de magische wezens in Sem's boek, maar ze ook zelf te observeren en te schetsen. Ze keek opzij naar
Sem, die verderop zat en diep in zijn eigen schetsboek verdiept was. Hij had haar dat schetsboek gegeven, en ze voelde zich dankbaar dat ze deze reis niet alleen maakte. Terwijl de zon langzaam begon te zakken en de schaduwen langer werden, wist Ember dat er nog vele magische wezens op haar pad zouden komen, en ze was vastbesloten om ze allemaal vast te leggen, net zoals Sem dat deed. Ze las enthousiast verder in het in leer gebonden boek van Sem. Het eerste wezen dat haar aandacht trok, was de Myristion, een vogel zo prachtig dat hij haar adem wegnam. Deze vogel had lange, zilveren veren had die in het maanlicht leken te gloeien als vloeibaar licht. Myristions waren zeldzaam en leefden diep in de bossen van Fangron, waar ze de lucht doorkliefden met hun enorme vleugels. Volgens het boek van Sem konden ze in tijden van gevaar volledig onzichtbaar worden, een gave die hen tot ware meesters van de camouflage maakte. Terwijl Ember het las, stelde ze zich voor hoe deze vogels in stilte door de nachtelijke hemel zweefden, onzichtbaar voor iedereen behalve de meest magische wezens. Ze bladerde verder en haar blik viel op een wezen dat haast vurig leek. De Flarea was een vlinderachtig wezen, maar dan met vleugels die in vurige oranje en rode tinten dansten, alsof ze van puur vuur waren gemaakt. Ze schreef op dat deze wezens vaak voorkwamen in vulkanische gebieden of diep in grotten waar magma stroomde. De Flarea had het unieke vermogen om vuur te manipuleren. Het kon vlammen oproepen of juist doven, en hoewel het er gevaarlijk uitzag, stond het bekend als een vriendelijk wezen. Ember glimlachte bij de gedachte dat zo’n klein, fragiel wezentje zoveel kracht kon bezitten.
Met elke pagina die ze omdraaide, leerde ze meer over de magische wereld waarin ze leefde. Het volgende wezen dat haar aandacht trok, was de Luminshade, een schaduwachtig figuur dat in de diepste grotten van de bergen van Angoren leefde. Ze beschreef het als een mensachtige schaduw, wiens lichaam constant in beweging leek, alsof het bestond uit duisternis zelf. De Luminshade kon zich volledig verbergen in de schaduwen, onzichtbaar voor het oog, en het had de kracht om angstaanjagende visioenen op te roepen. Het deed haar even huiverend denken aan de schaduwen die vorig jaar uit het meer gekomen waren toen de academie in gevaar was. Toch, zo leerde Ember, waren deze wezens over het algemeen vreedzaam. Ze hielpen vaak verdwaalde reizigers die in de grotten vastzaten en waren eerder bondgenoten dan vijanden.
Terwijl Ember verder bladerde, stuitte ze op de Glacioraptor, een enorm, draakachtig wezen dat in de ijzige vlaktes van het verre noorden leefde. Ze schreef hoe het wezen bedekt was met dikke, glanzende schubben van ijsblauw en in staat was om met zijn adem alles op zijn pad te bevriezen. Glacioraptors waren solitair en zeer territoriaal, en ze konden zichzelf vrijwel onzichtbaar maken in de sneeuwstormen die ze opriepen. Ze kon het bijna voelen, die ijzige adem en de angstaanjagende kracht die zo’n wezen moest hebben. Tot slot kwam ze bij een luchtig wezen, de Sylphoriel, een luchtgeest die leefde in de hoogste pieken van de Angorenbergen. Ze las hoe deze wezens eruitzagen als etherische, doorzichtige figuren, zwevend door de lucht als wapperende mist. De Sylphoriel had de macht over de wind en het weer en kon stormen kalmeren of juist oproepen wanneer het nodig was. Ze stelde zich voor hoe het zou voelen om zo’n macht over de elementen te hebben, om de wind zelf te kunnen beheersen.
De dag verliep in een ontspannen sfeer nu ze zich in de uitlopers van de bergen bevonden. De koele berglucht was een verademing na de hitte van de woestijn, en de schaduwen van de bomen boden een welkome rust. Ember en Sem maakten gebruik van hun vrije dag door wat te luieren aan de rand van het kabbelende beekje dat helder en fris door de struiken stroomde. Het water was ijskoud, rechtstreeks van de bergen, en het verfriste hen volledig na de uitputtende reis. Nova stond naast het beekje, haar zilveren manen zachtjes bewegend in de wind. Ember besloot om haar uitgebreid te borstelen, terwijl Sem zijn eigen eenhoorn, Gyps, verzorgde. Het borstelen van Nova gaf Ember een gevoel van rust. De stevige, glanzende vacht van Nova glom in het zachte middaglicht, en met elke streek van de borstel voelde Ember hoe de band tussen hen sterker werd. Nova hinnikte zachtjes, bijna als een teken van waardering. Na het borstelen besloten ze nog even in het beekje te springen, waarbij het ijskoude water hun spieren verfriste en de lange reis even van hen afspoelde. Sem spetterde plotseling wat water naar haar kant, en voordat Ember het doorhad, was ze al doorweekt. Met een ondeugende glimlach pakte ze wat water met haar handen en gooide het naar hem terug. Wat begon als een klein plagerijtje veranderde al snel in een gigantisch watergevecht. Sem dook weg achter een struik, maar Ember rende hem achterna, lachend en gillend terwijl ze het water naar elkaar gooiden. Zelfs Nova en Gyps, die rustig stonden te grazen, werden niet gespaard van de natte spetters. Het ijskoude water voelde heerlijk verfrissend op hun huid, en alle spanning van de reis leek even verdwenen. De hele middag gierden ze van het lachen, terwijl ze elkaar steeds opnieuw in het water kregen. Toen ze uiteindelijk, nat en uitgeput, langs de kant van de beek neerploften, voelden ze zich opgelucht en ontspannen. De dag rust had hen allemaal goed gedaan.Toch kon Ember niet wachten om verder te gaan. Terwijl ze die avond bij het kampvuur zaten, het zachte geknisper van het hout en het rustige gesnuif van de eenhoorns op de achtergrond, haalde ze de spiegel tevoorschijn die de professor hen had meegegeven. Het was een klein, eenvoudig ogend voorwerp, maar zodra Ember het oppakte, begon het zachtjes te gloeien in haar handen. Ze hield het voor zich en sprak de woorden die de professor haar had geleerd. De spiegel trilde even en toen verscheen er een wazige reflectie van de professor, alsof ze door een dunne mist heen keek. "Alles gaat goed," zei Ember met een glimlach. "We hebben de uitlopers van de bergen bereikt en houden vandaag een rustdag. De eenhoorns doen het goed en wij ook. Morgen trekken we verder." De professor knikte goedkeurend aan de andere kant van de spiegel. "Blijf voorzichtig," zei ze met haar warme, maar vastberaden stem. "De bergen kunnen verraderlijk zijn, maar jullie doen het uitstekend." Ember knikte en voelde een gevoel van trots opwellen. Nadat de verbinding was verbroken en de spiegel weer dof werd, legde ze hem terug in haar tas en keek naar de sterren boven hen. Morgen zou weer een nieuwe stap zijn op hun lange reis.
×