Samenvatting
Chr.J. van Geel (1917-1974) was niet alleen een belangrijke naoorlogse dichter, maar leidde ook een bijzonder bestaan. Hij leefde afgezonderd in de duinen. In zijn jeugd was hij beschadigd door een gebrek aan wezenlijke aandacht en erkenning. Bij de zee stelde hij, bijna als een middeleeuwse monnik, zijn leven in het teken van geestelijke arbeid: zijn poëzie. Zo deed hij een vastberaden poging zich te verzoenen met het leven. Toch confronteerde dit hem voortdurend met nieuwe beproevingen. Zijn strijd met de wereld maakte het moeilijk, zo niet onmogelijk voor hem om volledig rust en vrede te vinden in de mooie gedichten die zijn geest voortbracht. Rémon van Gemeren (1979) schreef biografieën van Louis Couperus en Jan Mankes, en boeken over het werk van Jan Eijkelboom en Joost Zwagerman. ‘Van een biograaf verlang je in de allereerste plaats dat hij een gids is. En van een gids verlang je dat hij veel weet en dat hij er onderhoudend over vertelt. Rémon van Gemeren slaagt daarin, laat dat meteen gezegd zijn.’ - Christiaan Weijts, De Groene Amsterdammer, over Couperus. Een leven.