Samenvatting
In 1702, na de dood van Willem III, ontstond tussen Johan Willem Friso en de Pruisische koning Frederik I een erfenisstrijd. Frederik was de sterkste partij, omdat hij via zijn militaire inzet in de Spaanse Successieoorlog de verdeling van de nalatenschap kon beïnvloeden. De Staten-Generaal besloten als executeurs-testamentair beide partijen tijdelijk in het bezit te stellen van een deel van de goederen. Frederik kreeg in 1711 onder andere de Hollandse lenen Westland en Hooge en Lage Zwaluwe. Pas in 1732 sloten Willem IV en Frederik Willem I een definitief Traktaat van Partage. In 1740 besloot Frederik II om zijn Hollandse bezittingen te verkopen, maar het duurde nog tot 1754 voor hij ze aan Anna van Hannover kon overdragen. Een uitzonderlijke erfgenaam beschrijft de erfenisstrijd en de verwerving, het bestuur en beheer, en de verkoop van de heerlijkheid Hooge en Lage Zwaluwe.