Samenvatting
Het oostelijk deel van West-Friesland was in de midden- en late bronstijd (ca. 1600-800 v. Chr.) een dicht bevolkt gebied met vele boerendorpjes. Door de uitzonderlijk goede conserveringsomstandigheden in dit voormalig kwelderlandschap is de regio een unieke schatkamer voor de overblijfselen daarvan. Vanaf de jaren 60 van de vorige eeuw zijn omvangrijke delen van het cultuurlandschap uit de bronstijd opgegraven, maar nooit gepubliceerd. In deze studie zijn oude opgravingsgegevens uitgewerkt en vertaald in nieuwe inzichten in de inrichting en ontwikkeling van dit indrukwekkende prehistorische cultuurlandschap.
Een van de opvallende resultaten van dit onderzoek is dat de nederzettingsterreinen vaak vele generaties bewoond zijn, maar tegelijkertijd een dynamisch karakter hebben. Continuïteit was er op locaties waar een huisplaats is ingericht: nieuwe boerderijen werden vaak generaties lang op dezelfde plaats als de voorganger gebouwd. Ook bij andere structuren, zoals nederzettingsgreppels en clusters kringgreppels, zien we dat terreinen lange tijd dezelfde functie behouden. Maar we zien ook dat huisplaatsen die generaties lang bewoond zijn geweest, op een zeker moment werden opgegeven en bijvoorbeeld als akker in gebruik werden genomen.
Door de lange bewoningsduur van terreinen en goede conservering en herkenbaarheid van grondsporen, zijn de Westfriese vindplaatsen bij uitstek geschikt om deze dynamiek in beeld te brengen. De vele greppels die door de bronstijdboeren zijn gegraven vormen bij de analyses een handig hulpmiddel bij het ontrafelen van de stratigrafie en de lay-out van de nederzettingen. Veel beter dan elders in Nederland is het daarom mogelijk inzicht te krijgen in de keuzes die men in de bronstijd heeft gemaakt bij de inrichting van het landschap. Dat maakt deze studie een ijkpunt voor bronstijdonderzoek in Nederland, maar ook in noordwest Europa. Vrijwel nergens zijn dergelijke bronstijdlandschappen zo goed bewaard gebleven en zo intensief onderzocht.