Fragment
Het zal voor de tot dan toe succesvolle koopman LeMaire als een enorm verlies aan prestige en als een abjecte vernedering hebben gevoeld dat hem zijn functie binnen de VOC werd ontnomen. Verbittering en wrok maken dat hij zint op revanche waarbij de precieze formulering van de opgelegde beperkingen hem ook al spoedig duidelijk zal hebben gemaakt dat het vinden van een nieuwe doorvaart hem de mogelijkheid zou bieden een eigen handelsweg naar de Oost te gebruiken, zonder deze, hem opgedrongen overeenkomst, naar de letter te schenden. Het zal duidelijk zijn dat Isaac LeMaire een groot pleitbezorger was van vrije handel en daarmee ook voorstander was van een vrije zeevaart. Later, in januari 1609, als de VOC Hudson vraagt een noordoostelijke doorvaart te gaan zoeken, schrijft hij aan Johan van Oldenbarnevelt een fel betoog waarin hij het monopolie van de VOC bekritiseert en de Compagnie voor de voeten werpt dat deze in haar inmiddels zevenjarig bestaan 'niet eenighe plaetsen, landen ofte andere vaart' heeft ontdekt en niets anders heeft gedaan 'als simpelycken speceryen ende eenige slechte syden gehaelt'. Maar ook betoogt LeMaire in dat geschrift dat het monopolie op de vaart naar en de handel in Azië niet verder uitgebreid dient te worden omdat 'soo hebben se meer als sy sullen connen navigueren ende van doen hebben, al hadden se drymael soo veel capital, alsoo tot nu toe veel van dese landen noch te bevaren syn sonder dat de Compagnie daer eenige negotie heeft vercreghen', waarmee hij wil zeggen dat het gebied groot genoeg is om ook LeMaire er in toe te laten. En inderdaad, een opvallende contradictie in het beleid van de VOC is gelegen in het feit dat de Compagnie al in het begin van haar bestaan aan Hugo de Groot vraagt om het principe van de 'vrije zee' te beargumenteren, hetgeen in 1609 leidt tot zijn beroemde publicatie van 'Mare Liberum', maar dat diezelfde VOC het aan LeMaire verbiedt de Aziatische wateren te bevaren.
×