Fragment
Op de horizon balanceert het laatste tipje van de ondergaande zon. Het is de avond van de zomerdag. Op de dijk late wandelaars, een auto kronkelt vanuit het ha-ventje naar het grassige binnenland. Aan mijn andere zijde vleien de golven zich vrijwel zonder geluid over het basalt. Samen vormen ze een zee als van melk.
Twee van de gestalten die me tegemoet lopen, dijen uit tot mijn vader en mijn broer. De vader met haastige pas aan de zeekant, zijn zoon Wiert langer en slungeliger aan de landzij-de. Ze lijken met elkaar in gesprek, de oudere man begeleidt zijn woorden met handgebaren. Ik kan me niet herinneren de twee ooit op die manier samen te hebben gezien. Ik voel me buitengesloten en dat gevoel wordt nog versterkt omdat het duo mij helemaal niet schijnt op te merken.
Nu zijn ze nog tien meter bij me vandaan. Ik vertraag mijn pas, bloos en bereid woorden voor. Maar dan zijn ze me al voorbij. De vader keek in de zee, de broer naar de vader, er was een flard van hun gesprek. Ik sta even stil maar kijk niet achterom. Ik weet de kleur van hun ogen niet en ben al verge-ten wat ze tegen elkaar zeiden. Aan de kant van de weg leest een plaatsnaambord: Dokkumer Nieuwe Zijlen.
×