Fragment
'Hoe zou het nu zijn met mijn Dodemannetje, hij zag er vanochtend alweer een stuk beter uit dan gisteren. Ik heb nog weer verder gegrasduind in de oude archieven, wat een krankzinnig leven hebben we samen geleid. Altijd strijd en ruzie. Daan was nooit voor eén gat te vangen en ik ook niet. Hoe vaak sloegen we elkaar nog net niet de hersens in, om even later wild en woest te vrijen? Onze verhouding was als die van twee steenbokken, we beukten elke dag op elkaar in. Als we samen de berg beklommen, hoger en hoger, namen we de meest onwaarschijnlijke sprongen. Daarin deden we niet voor elkaar onder. Altijd op weg naar weer een volgende top.
Hij was geniaal, alles wat hij aanraakte werd van goud, alleen wie was - behalve ik, daar nog meer van overtuigd? De Universiteit zeker niet. De filosoof Dodeman brak met alle vormen van ambachtelijk denken, hij leefde zich uit als filosoof van de Dood, die trouwens een groot taboe is. Als acteur maakte hij een tijdlang furore, maar het vak van kameleon verveelde hem spoedig. Al zijn goede ideeën voor tv-programma's en uitstekende formats liet hij stelen door de vuige types uit de omroepwereld. Bankdirecteuren haalde hij het bloed onder de nagels vandaan, om zijn megalomane projecten maar gefinancierd te krijgen. Als belegger wist hij zich alom gehaat te maken, omdat hij de ineenstorting van gehele financiële systeem als eerste vakkundig voorspelde. De talloze huizen en kastelen die hij verbouwde waren eigenlijk meer decoratieve kunstzinnige projecten, hij werkte als een schilder met gelaagdheden, het waren stuk voor stuk kunsthuizen, geheimzinnig sferische kijkdozen, maar bouwtechnisch was het allemaal zwaar knudde. Alles kon hij en pakte hij aan in zijn overvolle leven, maar niets deed hij werkelijk goed. Hij zou dat best gekund hebben, maar had geen geduld om welk project dan ook echt goed af te maken, een volgend project eiste alle aandacht al weer op. Zijn allergrootste project was ik, zijn onafscheidbare Isis. Ik heb hem lief met alles wat in mij is en dat heeft hem dag en nacht gefascineerd, dat er iemand was die iets in hem zaag, die hem blind vertrouwde, die hem steunde bij alles wat hij ondernam. Hij verdwaalde in mijn doolhof. Ik sta immers in voor oneindigheid. Zelf ben ik gewend in raadselen te spreken, ik ben de Pythia, de alwetende. Ik heb vaak als een medium gefungeerd voor de boodschappen van de godheid. Mijn levenswandel is altijd onberispelijk geweest, onderworpen aan de meest strenge zuiverheidsregels. Ik was een doorgeefluik voor goddelijke raadgevingen. Vaak waren die boodschappen cryptisch en vergde het de nodige inspanning om er daadwerkelijk een praktische raad uit te distilleren. Het ging daarbij om een auto-suggestieve, hallucinogene trance-ervaring: ik stiet de meest onwaarschijnlijke klanken uit, waarvan niemand iets begreep, maar waarvan Dodeman wist dat het een boodschap van de goden was. Ik fascineerde hem, omdat ik zo wijselijk orakelde en raaskalde. Ik kan namelijk voorbij het heden en verleden in de toekomst zien. Dat heb ik op Dodeman voor. Hij heeft aanvankelijk geprobeerd mij dingen te leren, maar ik laat mij niets gezeggen, zeker niet door een mensenkind als Dodeman. Ik ben van godstof gemaakt, een wereldwonder. Dodeman vereert mij al zijn leven lang als godin en daarom baarde ik hem zijn godenzonen.
×