Fragment
WOENSDAG 18 MAART 2009
Mijn ogen lijken vastgevroren aan het televisiebeeld. Ze volgen de beweging op het scherm zonder iets te zien. Er is geluid, maar ik hoor het niet echt, het dringt niet door. Zowel het beeld als geluid vormt een vage, surrealistische en chaotische achtergrond voor mijn gedachten. De gedachten aan een auto-ongeluk. Aan veel schade. Aan een kil, wit en akelig ruikend ziekenhuis. Aan de dood.
Het is nog maar een paar uur geleden dat de politie op kantoor kwam. Met de mededeling dat mijn vader en moeder bij een auto ongeluk om het leven zijn gekomen. Zomaar, onverwachts en veel te vroeg.
Mijn hart verkrampt als ik het gesprek in mijn hoofd opnieuw afspeel. Zoals ik al zo vaak heb gedaan vandaag. Het is zo onwerkelijk. Mijn hart zegt dat het waar is, maar mijn hoofd kan het nog niet bevatten.
Misschien wil ik het niet kunnen bevatten. Misschien komt het omdat ik ze niet mag zien. Er is me, vrij zakelijk, verzekerd dat ik dat beter niet kan doen. Dat ze nauwelijks herkenbaar zijn.
En toch zegt mijn hart dat het echt is.
Ik huil stille tranen. Alweer.
WAT HIERAAN VOORAF GING …
De dag begon zo goed. Heerlijk voorjaarsweer, we hadden zo’n lol op het werk. Paul had iedereen verrast met gebak. Hij had ons lekker lopen stangen over de gemiste opdracht eerder deze week. Dat was zo stom gegaan. Echt een kwestie waarbij alles precies langs elkaar heen loopt, waardoor alles vakkundig en volledig mis gaat.
Vanmorgen heb ik de stoute schoenen aangetrokken en de klant gebeld. Met onze verontschuldigingen een korte uitleg gegeven en onze verwachting uitgesproken dat wij hem de volgende keer wel goed kunnen helpen.
De klant had het goed opgenomen, kon er zelfs wel om lachen achteraf. Hoewel de klant inmiddels ook al een offerte bij de concurrent had aangevraagd, gaf hij aan dat hij toch wel erg nieuwsgierig was naar ons eindresultaat. We mochten alsnog ons concept offreren.
De lucht is geklaard, de klant zeer waarschijnlijk behouden en voor Paul was dat voldoende aanleiding voor gebak.
We zaten er net van te genieten toen de politie kwam.
“Juffrouw Anne Verhaaghen? Ik ben brigadier van Kammen. Kunnen we ergens rustig praten?”
We gingen naar het kantoor van Paul, dat hij met een zorgelijke blik aan ons afstond. Zenuwachtig keek ik de brigadier aan.
“Uw ouders zijn betrokken geraakt bij een ernstig auto ongeluk. Het spijt me u te moeten meedelen dat zij beiden overleden zijn.”
Ik was geschokt en verward en de vrolijke lentestemming sloeg in één seconde om naar ijzige vrieskou. Ik weet nog dat ik stotterend vroeg of ik naar ze toe kon, maar dat vond brigadier Van Kammen geen goed idee.
“Ik vrees dat uw ouders nauwelijks herkenbaar zijn. Het is beter als u zich hen herinnert zoals ze waren.”
Tijdens het gesprek was ik langzaam gaan zitten en ik voelde het bloed uit mijn gezicht trekken. Brigadier van Kammen praatte nog even door, maar ik weet er niets meer van.
Vaag herinner ik me nog dat Sonja me voorzichtig overeind hielp en mijn spullen pakte.
Paul heeft me naar huis gebracht, met Sonja er achteraan in mijn auto. Ze zijn nog een tijdje gebleven. Als stille steun op de achtergrond heeft Paul koffie gezet en me aangespoord om te drinken. Misschien hebben ze wat gezegd toen ze weggingen, maar hun vertrek is in ieder geval niet tot mij doorgedrongen.
… EN HET VERVOLG
Nu ben ik alleen. Al uren.
Ergens in die tijd heb ik de televisie aangezet. Niet omdat ik iets wilde zien, maar omdat ik me zo alleen voelde.
De koffie is koud geworden in mijn handen. En eindelijk dringt het tot mijn verdoofde hoofd door dat ik nodig naar de wc moet. Traag kijk ik neer op de koude koffie. Even traag zet ik de mok op tafel. Moeizaam sta ik op om houterig naar de wc te wankelen. De bril voelt koud aan mijn billen en rillend leeg ik mijn blaas. Afvegen, broek ophijsen en doortrekken gaat volkomen op de automatische piloot.
Terug in de woonkamer sta ik een tijdje voor me uit te staren. Dan hoor ik ineens dat er op het journaal iets wordt gezegd over een ernstig ongeluk op de A12. Gebiologeerd staar ik naar de beelden die worden getoond. Twee wrakken langs de weg, vrijwel onherkenbaar in elkaar gedrukt. Maar in één ervan herken ik de donkerblauwe Peugeot 406 van mijn ouders.
Overal glas en ander puin. Politie en ambulancepersoneel zijn druk bezig. De brandweer is erbij en ik zie hoofdschuddende mensen in overleg. Met grote apparaten worden beide auto’s opengeknipt. Het beeld zwaait weg, naar een agent die het verkeer waarschuwt. Dan zie ik brancards voorbij schuiven. Er liggen mensen op. Van top tot teen afgedekt. Niemand heeft nog haast. Een tragisch ongeluk, wordt er gezegd. Drie doden.
Ik ga trillend zitten. Terwijl de nieuwslezer verder gaat met voor mij totaal onbeduidend nieuws, komt het verdriet nu pas echt naar boven. Ik had een hele goede band met mijn ouders en ben verder van familie verstoken. Er lopen nog wel wat neven en nichten rond, maar die ken ik amper.
Hoewel ik al een paar jaar op mezelf woon, kon ik altijd rekenen op mijn ouders. Ik ging nog wekelijks lekker winkelen met mijn moeder. En mijn vader was er altijd voor advies, meestal op gebied van belasting en verzekeringen. En nu ben ik ineens alleen. Vierentwintig jaar oud en alleen.
Met mijn armen om mijn buik geslagen en opgekruld op de bank, huil ik met gierende uithalen. Mijn schouders schokken van het snakken naar adem tussen het huilen door. Ik heb het koud en zweet tegelijkertijd. Ik voel me zo ellendig en zo vreselijk alleen.
Blijkbaar ben ik van emotionele uitputting in slaap gevallen, want ik word wakker als het al schemert. Stijf en koud geworden vouw ik mezelf uit en sta op. Ik moet wat eten.
Lusteloos zwerft mijn blik over de inhoud van de koelkast. Ik heb geen zin om te koken en pak vruchtenyoghurt. Niet dat ik er zin in heb, maar het is makkelijk.
Met de yoghurt in mijn hand kruip ik op de bank. Ik trek mijn benen op en trek een kussen tegen mijn buik.
Terwijl ik eet denk ik terug aan mooie momenten. Mijn ouders waren fijne, rustige mensen met de fantastische eigenschap om sturing te geven aan hun enige kind, zonder overbezorgd of opdringerig te zijn.
Niets van wat ik wilde was onmogelijk. Nou ja, dat was het uiteindelijk vaak wel, maar daar mocht ik fijn zelf achter komen. En als iets onmogelijk bleek, dan waren mijn ouders altijd daar om me ervan te overtuigen dat ik er alles aan had gedaan. En dat had ik ook. Ik was als kind al een koppige doorzetter.
Ik glimlach verdrietig als ik terugdenk aan de jaren dat ik met tegenzin naar gymnastiek ging. Ik moest en ik zou hier goed in worden. Net als mijn vriendinnen. En ik had er zelf voor gekozen. Het duurde bijna anderhalf jaar voor ik wilde toe te geven dat ik er niet goed in was.
En daarna… zwemmen? Ja, zwemmen. Vond ik helemaal geweldig. Maar het ging mij niet om zo hard of zo mooi mogelijk. Ik wilde spelen. Niets meer. Spelenderwijs zwom ik iedereen eruit, maar wedstrijden zwemmen trok me niet. Ik wist dat ik mijn vader teleurstelde dat ik er niet mee doorging. Maar toen ik mijn keuze eenmaal had gemaakt, kon ook hij me er niet van af brengen.
Toen kwam de muziek in mijn leven. Eerst blokfluit en al gauw daarna gitaar. Dat vond ik leuk. Ik ben het altijd blijven doen. Gewoon voor mijn plezier.
Op mijn tiende ging ik op paardrijles. Een buurmeisje reed al en nam me een keer mee. Ik was meteen verkocht. Mijn ouders vonden het niets. Het duurde weken voor mijn ouders toegaven en ik op les mocht. Ik ben er nooit meer mee gestopt. Na de eerste aarzelingen en omdat ik er bijna elke vrije minuut aan besteedde, gaven mijn ouders hun stille verzet op. Ze begeleidden met trouw naar elke wedstrijd en moedigden me bij alles aan. Ik moest zelf de kosten voor mijn rijkleding bij elkaar sparen, maar dat had ik er voor over. Elke spaarcent ging op aan paardrijden.
Met weemoed denk ik terug aan hun vreugde en verrassing na mijn eerste winstpuntje, mijn eerste lintje en mijn eerste beker. Maar ook aan hun vertrouwen in mij na elke overwinning, dat ik nog beter kon worden. Dat ik de volgende keer weer kon winnen.
Ook op school hebben ze altijd in me geloofd. Bij alles. Of ik het nu moeilijk vond of er goed in was of niet. Dankzij hen heb ik altijd goede cijfers gehaald, voor alle vakken.
In de loop van de jaren heb ik verschillende vriendjes en vrienden gehad. En hoewel ze het lang niet altijd met mijn keus eens waren, zijn mijn ouders voor alle jongens even vriendelijk geweest. Maar de ware heb ik nog niet gevonden.
Altijd waren ze een rustpunt voor me.
Tot ik uit huis ging hebben ze me altijd mee laten wiegen op hun kalm deinende leven. Eigenlijk wieg ik nog steeds op die regelmatige en geruststellende deining, alsof zij die voor mij in gang hebben gezet en het niet meer te stoppen is.
Alleen nu zijn zij er niet meer bij. De kalme deining blijkt uiteindelijk toch te stoppen. Is geëindigd in een grauwe, koude en hevige stortbui op een rimpelloze, strakke en ogenschijnlijk eindeloze zee van verdriet.
Ik slaak een diepe zucht en geef mezelf een standje. Kop op, verdriet hebben mag, maar het wordt echt wel minder. Ooit.
Toch heeft het me goed gedaan om zo even terug te denken aan de mooie dingen in mijn leven. Het is veel later dan ik normaal ga, maar ik zet mezelf over mijn lusteloosheid heen en ga naar mijn paard. Dat gaat altijd door, elke dag.
Het is een prachtige, grote zwartbonte ruin die ik bijna vijf jaar geleden heb gekregen van mijn ouders. Picasso is een fantastisch paard. Lief, aanhankelijk en sterk, en mijn verdriet verzacht in zijn nabijheid. Het is of hij voelt wat mijn stemming is, want het lijkt wel of hij nog beter zijn best doet dan anders. Tegen mijn gewoonte in mijd ik mijn rijvrienden vanavond en blijf ik niet gezellig nakletsen.
Als ik thuiskom zie ik dat er iemand naar binnen lijkt te kijken. Hij loopt verder als ik eraan kom lopen. Binnen trek ik meteen de gordijnen dicht. Bemoeial.
Daarna neem ik een hete douche en dan krul ik me met een boek en een borrel op de bank op. Lezen lukt niet, mijn gedachten zwerven rond de beelden die eerder op tv waren. Om maar niet na te hoeven denken, zet ik de tv weer aan. Urenlang zap ik rond en kijk ik het ene programma na het andere zonder echt iets te zien. Als ik uiteindelijk mijn ogen niet meer open kan houden, ga ik naar bed.
Die nacht droom ik van botsingen, autowrakken en mijn ouders. Verschillende keren word ik zwetend en verdrietig wakker, om even later uitgeput weer in slaap te vallen.
~~~
Laat ik van deze gelegenheid gebruik maken iets meer over mijn verhouding met mijn ouders te vertellen.
Hoewel ik nu al een paar jaar op mezelf woon, waren we nog steeds een hecht trio. We zagen elkaar minstens twee maal per week en daarnaast belden we ook regelmatig.
Mijn vader is scheikundige en heeft zolang ik me kan herinneren voor een farmaceutisch bedrijf gewerkt. Mijn moeder had gewerkt als directiesecretaresse bij een groot kantoor. Tot ze een jaar of vier geleden ineens een eigen bedrijf startten. Samen. Ik vond het helemaal niets voor ze, maar tot mijn grote verrassing bloeiden ze helemaal op.
Als kind wist ik al dat we veel hechter waren dan anderen. Er was een bijzondere band. Wij drieën vormden een eilandje van totaal vertrouwen en er voor elkaar zijn, te midden van een wereld waarin men steeds minder interesse in anderen kreeg.
Ondanks dat zij beiden werkten, was één van hen altijd thuis als ik uit school kwam. Er is nooit een oppas ingeschakeld, ze waren er altijd. In de weekenden deden we altijd leuke dingen samen. Spelletjes doen, naar het bos of naar zee. We aten altijd samen, ook als één van ons door omstandigheden laat was.
We hadden een goed leven. Eerst met hun dubbele inkomen en later met hun goed lopende internetbedrijf. Het was een enorme omschakeling voor ze. Maar ze hebben zich erop gestort alsof ze bezeten waren. En het werkte. Hun inspanningen leverden resultaat op.
Binnen een jaar waren ze zover dat ze niet meer afhankelijk waren van hun eigen harde werk voor inkomen. Ze verdienden aan royalties nog meer dan ze deden in hun betaalde banen. Ze zeiden dat ze dit bedrijf startten zodat ik me nooit zorgen zou hoeven maken. Maar dat deed ik niet. Heb ik nooit gedaan.
Soms, bij bijzondere gelegenheden zoals hun trouwdag of verjaardagen, werden ze melancholiek. Ik heb nooit begrepen waarom.
Al van jongs af aan hebben ze me bij al hun beslissingen betrokken. Voor zover ik weet hebben we nooit geheimen of leugens voor elkaar gehad. Toen ik oud genoeg werd om een naam aan hun stemming te kunnen geven, besloot ik meteen dat ze er een reden voor moesten hebben om me daar niets over te vertellen. Ik heb er nooit naar gevraagd.
We hadden het gewoon goed samen. Heel goed.
DONDERDAG 19 MAART 2009
DE ANSICHTKAART
De wekker gaat. Slaperig druk ik op snooze en draai me nog eens om. Dan schiet ik overeind. Het is echt gebeurd. Ze zijn dood. Het was geen nachtmerrie.
Normaal heb ik moeite met wakker worden, maar nu ben ik meteen klaarwakker. Ik gooi mijn benen over de rand van mijn bed en zet de wekker uit.
Het is donderdag vandaag. Normaal zou ik naar mijn werk gaan, maar nu weet ik niet wat ik moet doen. Ik krijg mijn gedachten niet op een rijtje, voel me verward. Leeg. Ik ga naar de wc, fris me daarna een beetje op en poets mijn tanden. Ik staar mezelf aan in de spiegel.
Ik zie een gaaf, ovaal gezicht, met korte kastanjebruine krullen en lichte bruine ogen. Daarboven mooi gevormde vrouwelijke wenkbrauwen, in een tikje spottende, vragende boogjes. Mijn neus is smal en niet te lang en hij wipt een heel klein beetje. Mijn lippen zijn vol en mijn mond is goed gevormd. Als ik lach zie ik regelmatige, witte tanden. En nauwelijks zichtbaar over mijn neus en wangen zijn een handvol sproeten verdeeld.
Ik zie een zelfstandige, levenslustige, koppige en vooral energieke jonge vrouw. Aangenaam om naar te kijken. En hoewel ik mezelf niet echt als een knappe vrouw zie, weet ik dat anderen dat wel van me zeggen.
Ik ben verbaasd om dat beeld van mezelf te zien in deze omstandigheden. Mijn gezicht mag er dan misschien iets vermoeider uit zien dan normaal, maar verder?
Vastberaden zeg ik tegen mijn spiegelbeeld: “Werken vandaag? Ben je gek geworden? Eerst eten, dan Paul bellen dat je niet komt. En dan moet er een hoop uitgezocht en geregeld worden.”
Ik steek mijn kin naar voren, alsof ik mijn spiegelbeeld uitdaag om er tegen in te gaan. Maar dat doet het niet. Gelukkig. Ik zie bepaald niet uit naar wat er moet gebeuren, maar wie moet het anders doen? En ik wil er eigenlijk ook helemaal geen hulp bij. Ik heb het nu eerst nodig om alleen door mijn ouderlijk huis te kunnen lopen.
Wat zal er met het huis gebeuren? Ik kan het vast niet houden. Daarvoor verdien ik niet genoeg. Maar ik ben er geboren en opgegroeid. Het steekt me dat die plek voor mij verloren zal gaan. Tranen prikken in mijn ogen en ik draai weg van de spiegel. Ik wil mezelf beslist niet zien huilen.
Ik kleed me aan en trek de gordijnen open. Er loopt net iemand langs die lijkt te schrikken van de plotselinge beweging van de gordijnen. Iets in zijn manier van lopen trekt mijn aandacht. Hij lijkt op de man van gisteravond. Onzin. Of toeval.
Daarna kijk ik of er post is en ga ontbijten terwijl ik de post doorneem. Allemaal van gisteren. Enveloppen open ik en leg ik opzij, samen met een ansichtkaart. Het gratis weekkrantje neem ik vluchtig door. Geen bijzonderheden. Ook geen melding van het ongeluk.
Dan pak ik de ansichtkaart. Het lijkt een foto uit de oude doos van een dorpsplein. Verder staat er niets bij. Geen naam, geen groeten uit. Ik draai hem om en lees de tekst: “Herken je dit plein nog? Zomer 1986?” Dat staat boven aan met, zo te zien, gestempelde letters.
Hallohoo, ik was toen een jaar oud…
Helemaal onderaan staat: “P.S. Een ongeluk zit in een klein hoekje, nietwaar?”
Mijn hart slaat een slag over. Waar slaat dit op? Wie stuurt zoiets? En hoe kan die persoon weten dat… Ik kijk eens goed naar de stempeldatum. De kaart is eergisteren verzonden en is afgestempeld in Zwolle. Met trillende handen hou ik de kaart vast, terwijl langzaam tot me doordringt wat dit betekent.
Wil je meer lezen? Bestel het boek!
×